De praaltrein in de Oostenrijkse Nederlanden (1704-1794) Binnen de graafschappen Henegouwen en Vlaanderen en het hertogdom Brabant

Nicolas
Verhulst

 

Het sublieme schouwspel van de praaltrein in de Oostenrijkse Nederlanden

 

 

Het feestgedruis dat plaatsvond in de achttiende eeuw bij jubileavieringen verschilt nauwelijks van huidige festiviteiten tijdens carnavalsstoeten, de alsmaar populairder wordende ‘Love Parades’ of de lokale processies; waarbij de mensen vluchten in een fantasiewereld bij het aanschouwen van de voorbijtrekkende stoet en hun tegoed doen aan al het lekkers wat de lokale handelaren verkopen.

 

Bij sommige handelaren konden boekjes of libretto’s worden gekocht, die de toeschouwers uitleg verschaften over de voorbijtrekkende praaltrein. Deze bestond uit verschillende delen, waarin o.a. praalwagens en fantasierijke dieren de show stalen. Voor de graafschappen Henegouwen en Vlaanderen en het hertogdom Brabant in de Oostenrijkse Nederlanden (1704-1794) zijn nog verscheidene van deze libretto’s bewaard gebleven, die een schat aan informatie bevatten over de samenstelling van de toenmalige jubileaprocessies. Deze optochten werden in het eigentijdse taalgebruik ook wel ‘praaltrein’, ‘rijbende’, ‘omgang’ of ‘cavalcade’ genoemd en kenden een belangrijke historische evolutie.

De praaltrein ontstond in de middeleeuwen onder een andere, meer bijbelse gedaante en transformeerde geleidelijk, onder meer door toevoeging van profane elementen. Uiteindelijk slaagden de jezuïeten en later, andere orden erin om die oude ommegangen en processies om te bouwen tot wonderlijke cavalcades. Op die manier brachten zij de toeschouwers hun religieus ideeëngoed bij.

Een gediversifieerd inzicht in de totstandkoming van de praaltrein kan voor elke stad (Antwerpen, Brugge, Gent, Brussel, Mechelen, Poperinge en Bergen), waarvan nog afbeeldingen gekend zijn, worden omschreven. Blijkbaar ging elke stad praktisch op dezelfde wijze te werk. Voor de organisatie van een jubileumeditie werd meestal beroep gedaan op één of andere orde. Hun ideeën kregen vorm dankzij het werk van lokale kunstenaars en ambachtslui. Verschillende instanties, zoals de ambachten en neringen, werden aangesproken om deze cavalcades binnen de vooropgestelde begroting van de magistraat te financieren. Uiteindelijk kon een prachtige praaltrein via een vastomlijnd parcours zijn inspirerende inhoud en architectuur prijsgeven aan de toeschouwers uit alle lagen van de bevolking.

Twee traditioneel vormgegeven pentekeningen uit 1718 van Hendrik Frans Verbrugghen (1654-1724) fungeren als een scharniermoment. Belangrijk is het Voorontwerp voor de zijkant van de Verheerlijking van het Huis van Oostenrijk dat aan de pentekening van Verbrugghen kon worden gekoppeld. Deze Antwerpse wagen luidde ook de komende koepelwagens in.

In 1749 werd de rocaille expliciet ingevoerd binnen de Brugse praaltrein. Deze vormentaal vierde een kleine twintig jaar later haar hoogtepunt in de Macariuscavalcade in Gent, waar het gehanteerde rococo op bepaalde wagens tot harmonieuze perfectie werd gebracht door de van Reijsschoots, die daarmee hun veelzijdigheid tentoonspreidden. Emmanuel (1713-1772) ontwierp samen met zijn zoon Pieter (1738-1795) een uitgebreide praaltrein die net als in Brugge bestond uit verschillende types. Hierin is de coëxistentie van verschillende stijlen opvallend.

Het Sacrament van Mirakel was tot aan de Tweede Wereldoorlog een geliefkoosd machtsinstrument van de heersers. Het belang van de Brusselse jubileumcavalcade in 1770 is ambigu. Heden is nog niet exact bewezen wie de artistieke projectleider was van dit jubileum. Vermoedelijk speelde Laurent-Benoît Dewez (1731-1812) een rol bij het ontwerp van deze hybride wagens. Exacte bronnen konden tot nu toe niet aantonen of de wagens (deels) uit een eerdere stoet afkomstig waren. Hun vormentaal duidt alleszins op een persoon die kennis had van de laatste architectuurontwikkelingen.

De gediversifieerde praaltrein van Mechelen is geïnspireerd op eerdere modellen die Willem Jacob Herreyns (1743-1827) op voorbeeldige wijze naar zijn hand wist te zetten. Zijn voorontwerpen bieden de onderzoeker een extra schat aan informatie op het ontwerpproces van een praaltrein in de Oostenrijkse Nederlanden. De verschillende ontwerpen voor de achterkant van sommige wagens dragen bij tot dit verruimde perspectief. Daarnaast geven de twee bestaande mythologische hoofden van Petrus Verhulst, die op de laatste wagen werden gemonteerd, de kwaliteit weer van het houtsnijwerk dat aan de wagens werd besteed.

Net als Mechelen verbergt de ommegang van Poperinge uit 1778 zijn inspiratiebronnen niet. De libretto’s van Brugge en Gent waren zeker gekend door de anonieme ontwerper van de Poperingse wagens. De bronnen uit het Stadsarchief vermelden niet of één van de personen die aan de wagens werkte ook instond voor het ontwerp ervan.

De laatste schat die werd overgedragen uit dit tijdperk is de Car d’Or, die in de Sint-Waltrudiskerk in Bergen wordt bewaard. Deze praalwagen werd ca. 1780 geconstrueerd door Midavaine, Ghienne en hun medewerkers. Deze unieke wagen ‘à la greque’ straalt de pracht van de toenmalige optochten nog steeds uit en geeft de toeschouwer weer een andere kijk op de praaltrein in de Oostenrijkse Nederlanden.

 

Al deze verschillende perspectieven leidden uiteindelijk in een laatste hoofdstuk tot een vormbreuk van de verschillende typen met kenmerkende stilistische overgangen. Met de volgende stijlen gingen de ontwerpers doorheen het Oostenrijkse tijdperk aan de slag om hun praaltrein vorm te geven: ‘fantasiearchitectuur’, barok, rococo en ‘à la greque’.

Binnen de praaltrein werden vijf typen geduid: wagens die veeleer uit een kubusvorm zijn opgebouwd, bestaande uit een rechthoekige basis of platvorm waarop dikwijls een huis staat (type 1); oplopende, open en door de bank kuip- of bootvormige triomfwagens (type 2); wagens die naar achter oplopen, maar geen kuipvorm hebben (type 3) en een categorie wagens met een rotsachtige sokkel of waterpartij waarop scènes werden voorgesteld (type 4); de fabeldieren vormen een laatste type die kunnen worden opgedeeld in dieren die staan op een natuurlijke ondergrond of dieren die staan op een gestileerde sokkel (type 5 a en b). Daarnaast kunnen intertekstuele relaties worden beschreven op zowel architecturaal als thematisch niveau tussen de verschillende cavalcades onderling, die ontegensprekelijk inspiratie zochten in voorgaande libretto’s die blijkbaar op grote schaal werden verspreid.

 

De visuele cultuur van deze jubileumvieringen vormde de bindende factor tussen de religieuze orde, de kunstenaar, het volk(se) en de elite en wekte daardoor het ontzag bij al degenen die in contact kwamen met dit onderwerp. De strategieën van vertoon die gepaard gingen met deze efemere feesten geven een prachtig inzicht hoe de mensen in die periode een bepaald beeld van de wereld kregen voorgeschoteld. Deze bonte wereld dient vanonder het stof van de tijd te worden gehaald. Het dient in al zijn schakeringen te worden voorgesteld aan het publiek, zodat mensen opnieuw een reis kunnen beleven door dit fantasierijke landschap.

 

 

Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2008