Taalverwerving, culturele waarden en persoonlijkheidskenmerken

Anneleen
Boderé

Taalverwerving, culturele waarden en persoonlijkheidskenmerken

 

De voorbije jaren is al veel onderzoek verricht naar taalverwerving. Zo stelden wetenschappers zich de vraag waarom sommige taalleerders in hun te leren taal zeer snel vooruitgang boeken, en andere bijna geen. Intelligentie bleek slechts een minimale rol te spelen. Is het mogelijk dat de culturele achtergrond van taalleerders een invloed uitoefent op het taalverwervingsproces? En hoe zorgt de individuele persoonlijkheid voor perfectionering van de te leren taal?

 

‘Taalverwerving’: een impliciete en een expliciete kenniskant

 

Taalverwerving mag bij jonge peuters al zo simpel lijken; het leren van een tweede of vreemde taal blijft voor volwassenen of oudere kinderen een complexe zaak. Het leren van de moedertaal gebeurt impliciet of schijnbaar automatisch: kinderen staan niet stil bij het regelsysteem van hun taal. Ze pikken taal op door te luisteren of te spreken. Gaandeweg ontwikkelen ze echter ook het vermogen om op een expliciete, bewuste manier naar taal te kijken. Zo leren ze steevast op school dat een zin uit een onderwerp en een werkwoord bestaat. Als volwassenen of oudere kinderen een tweede taal leren, doen ze dat dus niet meer uitsluitend op de impliciete manier, maar ook op de expliciete. In ons onderzoek vroegen we ons af of de culturele achtergrond van taalleerders een rol kan spelen in de activering van de impliciete en / of expliciete kenniskant.

 

De culturele waarde ‘onzekerheidsvermijding’

 

Dat de wereld verdeeld is in culturen, die op diverse vlakken van elkaar verschillen, is niets nieuws meer. Maar op welke terreinen bestaan de verschillen precies? Dit is een kwestie waarover veel antropologen zich het hoofd gebroken hebben. In Allemaal andersdenkenden (2007) onderscheidt Hofstede vijf basisdimensies of waarden, waaronder ‘onzekerheidsvermijding’ (OV). Hij definieert ‘onzekerheidsvermijding’ als volgt: “Onzekerheidsvermijding is de mate waarin de dragers van een cultuur zich bedreigd voelen door onzekere of onbekende situaties. Dit gevoel wordt o.a. uitgedrukt in stress en in een behoefte aan voorspelbaarheid: aan formele en informele regels.”

 

Hoe zou ‘onzekerheidsvermijding’ nu met het fenomeen taalverwerving verband kunnen houden? Volgens onze hypothese vergaren onzekerheidsvermijdende personen – door hun algemene behoefte aan regelmaat en structuur – liever expliciete kennis van een taal. Na een periode van natuurlijke taalverwerving (bv. op reis in een vreemd land) zouden deze personen mogelijks minder vooruitgaan op de impliciete kenniskant, maar sterker op de expliciete.

 

De persoonlijkheidskenmerken ‘vriendelijkheid’ en ‘emotionele onstabiliteit’

           

We hadden dan wel een hypothese over ‘onzekerheidsvermijding’ en taalverwerving, maar hoe test je hoe onzekerheidsvermijdend een persoon is? De studie van Hofstede en McCrae (2004) bracht aan het licht dat ‘onzekerheidsvermijding’ en de persoonlijkheidskenmerken ‘vriendelijkheid’ en ‘emotionele onstabiliteit’ sterk met elkaar samenhangen. Om de graad van ‘onzekerheidsvermijding’ te bepalen, konden we ons dus o.a. op persoonlijkheidstests baseren.

            Vriendelijke personen zijn “inschikkelijk, toegeeflijk en altruïstisch. Onvriendelijke personen zijn eerder egocentrisch. Emotioneel onstabiele mensen hebben dan weer een grotere aanleg om negatieve gevoelens te ervaren en kunnen minder goed omgaan met stress dan stabiele mensen” (Costa & McCrae, 1991). Analoog met onze ideeën over OV en taalverwerving, verwachtten we dat onaangename en/of emotioneel onstabiele personen minder vooruitgang zouden boeken op het impliciete kennisdomein, maar meer op het expliciete.

 

„Lust um ein Interview zu machen?” – Multicultureel veldonderzoek in Duitsland     

 

 

Om de hypothesen te testen, voerden we een onderzoek uit bij 24 buitenlandse studenten aan Universität Leipzig. Hun moedertaal varieerde van het Japans naar het Tsjechisch, Fins, … Aan de hand van een mondeling interview brachten we hun impliciete kennis in kaart; a.d.h.v. een schriftelijke taaltest hun expliciete kennis van het Duits. Deze tests namen we 2x af: 1x aan het begin van hun verblijf, en 1x na exact twee maanden. Aangezien het niet mogelijk was om alle taalaspecten te bestuderen, kozen wij voor een component met veel kans op variatie, namelijk het Duitse lidwoord. De mate van ‘onzekerheidsvermijding’ testten we d.m.v. de IUS (Carleton, 2005) en de neo-ffi (Costa & McCrae, 1991), beide gestandaardiseerde tests uit de psychologie.

 

 

 

 

De resultaten

 

Een cruciale kwestie was de vraag hoe we de ‘talige vooruitgang’ in kaart zouden brengen. Eerst berekenden we ‘vooruitgang’ door middel van het aantal fouten tegen de lidwoorden in beide interviews. Het resultaat was op het eerste gezicht ontgoochelend: we vonden geen verband met de culturele waarde OV.

            “Fouten” is echter een heel brede categorie: daarom maakten we een onderscheid tussen zinnen waarin lidwoorden volledig ontbreken (bv. *koe staat in *weide) en zinnen met een verkeerd lidwoord (bv. *het koe staat in *het weide). Dan vonden we wél een interessant verband: onzekerheidsvermijdende personen lieten gemiddeld meer lidwoorden weg dan personen met een lage mate van onzekerheidsvermijding! Dit wijst erop dat ‘onzekerheidsvermijding’ wel degelijk een rol speelt als het op taalverwerving aankomt.

            Ook splitsten we de lidwoorden verder op in bepaalde en onbepaalde lidwoorden. Opnieuw kwamen we tot verrassende resultaten. Aangename personen gingen wel vooruit op de onbepaalde lidwoorden, maar niet of nauwelijks op de bepaalde. Bij onaangename personen was het net andersom. Een mogelijke verklaring hiervoor leunt erg dicht aan bij de oorspronkelijke hypothese: voor bepaalde lidwoorden doet de taalleerder misschien sterker een beroep op expliciete kennis, en minder op impliciete.

 

Conclusies en implicaties voor de onderwijspraktijk

           

Dankzij deze studie hebben we kunnen vaststellen dat de culturele waarde ‘onzekerheidsvermijding’ en sommige persoonlijkheidskenmerken een invloed uitoefenen op het taalverwervingsproces. Meer onderzoek is echter noodzakelijk. Zijn er bijvoorbeeld nog andere culturele waarden (zoals ‘machtafstand’) of persoonlijkheidskenmerken (zoals ‘plichtsbewustzijn’) die mogelijks een nog veel grotere rol spelen op het vlak van taalverwerving?

            Voor de onderwijspraktijk zijn dergelijke bevindingen belangrijk omdat ze eventueel een antwoord kunnen bieden op de vraag welke taalleermethode voor welke taalleerder het meest geschikt is. Zo zou men kunnen stellen dat communicatieve taalcursussen[1] voor onzekerheidsvermijdende personen minder geschikt zijn omdat ze niet de kans krijgen hun voorkeur en aanleg voor de expliciete aanpak te exploiteren. Deze vraag is echter ook een kwestie van visies en standpunten, waarvoor een grondige onderbouwing en… eventueel nieuwe eindverhandelingen in dit domein vereist zijn.


[1] Taalcursussen waarin communicatie centraal staat (spreken, luisteren, …). Dit onderwijsmodel staat tegenover het transmissieonderwijs, waarin de leerkracht expliciete info geeft over grammatica en woordenschat.

Download scriptie (746.48 KB)
Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2008