De wetenschap van het geluk. Hoe het onderzoek naar het geluk kan leiden tot meer welzijn.

Joke
Van de Putte

De wetenschap van het geluk

 

In 1970 stelde Veenhoven, een autoriteit wat betreft het onderzoek naar geluk, dat een degelijk welzijnsbeleid zich moet baseren op wetenschappelijk onderzoek naar de determinanten van het geluk. Zoniet dreigt het welzijnsbeleid zich te beperken tot het bestrijden van symptomen van ongeluk. Zijn pleidooi was een poging om meer onderzoeksgeld vrij te kunnen maken voor de wetenschap van het geluk. Een blik op zijn ‚World Database of Happiness’ toont aan dat hij in zijn opzet geslaagd is. De wetenschap van het geluk is uitgegroeid tot een belangrijk onderzoeksgebied binnen de psychologie. Maar hoe krijgt het wetenschappelijk onderzoek naar geluk nu precies vorm? En hoe kan het bijdragen tot meer welzijn?

 

In de wetenschappelijke studie van het geluk kunnen globaal genomen twee benaderingen onderscheiden worden: de hedonistische en de eudaimonische. Beide benaderingen geven een verschillende definitie van geluk, en hebben bijgevolg verschillende methodes om geluk te meten. De hedonistische benadering dankt haar naam aan het Griekse ‚hèdonè’ of genot. Ze meet geluk volgens de mate waarin iemand veel positieve en weinig negatieve emoties ervaart, en volgens de totale tevredenheid over het leven. Onderzoekers refereren hiernaar met het begrip ‚subjectief welzijn’. Ze meten het subjectief welzijn aan de hand van zelfrapportatie.

 

Volgens de eudaimonische traditie is geluk iets wat volgt uit zelfactualisatie of de verwezenlijking van het potentieel dat in een individu aanwezig is. Het woord is afgeleid van het Griekse eudaimonia, dat oorspronkelijk ‚het hebben van een goede beschermgeest’ betekende. Onder Aristoteles kreeg de term een nieuwe invulling. Volgens hem betekende het hoogste geluk de filosofische reflectie. Enkel door filosofische reflectie kon de mens zijn ware aard ontwikkelen. Csikszentmihalyi geeft met het concept ‚flow’ een moderne invulling aan de eudaimonische benadering van het geluk. Wie in flow verkeert, gaat zodanig in een activiteit op dat hij of zij al de rest vergeet. Het voornaamste kenmerk van flow is dat de uitdaging die een activiteit biedt aangepast is aan de mogelijkheden van wie de activiteit uitvoert. Mensen die zich regelmatig in flow bevinden, zijn gelukkiger dan mensen die slechts moeilijk flow ervaren. De frequentie waarmee mensen flow ervaren wordt gemeten via de Experience Sampling Method, een methode waarbij onderzoekssubjecten meermaals per dag op onverwachte tijdstippen hun gemoedstoestand en de activiteit waar ze mee bezig zijn beschrijven.

 

Vooral de hedonistische benadering van geluk laat toe beleidsvoorstellen af te leiden uit de onderzoeksresultaten. Voorbeelden zijn subsidies voor sociaal engagement, aandacht voor welzijn en geluk in het onderwijs, het ontmoedigen van extreem consumptiegedrag, een goede bescherming tegen stresserende factoren zoals werkloosheid en ziekte, een goed vrijetijdsbeleid, progressieve belasting, ... Beleidsmensen die het geluk van de bevolking willen doen toenemen moeten zich er wel steeds bewust van zijn dat het onderzoek naar geluk geen rekening houdt met individuele verschillen. Een goed beleid brengt ook deze verschillen in kaart.

 

De voorstellen met betrekking tot zelfactualisatie binnen de eudaimonische traditie richten zich vooral op het individu. Het is bijgevolg niet evident uit dit onderzoek beleidsvoorstellen af te leiden. Wel levert het onderzoek naar flow een uitvalsbasis en methode op om onderzoek te doen naar betrokkenheid bij de activiteit waarmee iemand bezig is. Aan de hand van deze resultaten kunnen beleidsvoorstellen geformuleerd worden om de betrokkenheid bijvoorbeeld op de werkvloer te verhogen. Deze resultaten kunnen eveneens toegepast worden op andere domeinen. Van den Broeck (2002) pleit er bijvoorbeeld voor deze toe te passen in het onderwijs, om zo de betrokkenheid van de leerlingen bij de les te stimuleren. De precieze link tussen deze betrokkenheid en geluk is echter nog niet duidelijk.

 

In de jaren negentig ontstond een nieuwe benadering binnen de psychologie: de positieve psychologie. Binnen de positieve psychologie richten de onderzoekers zich op de positieve aspecten van de menselijke geest. Ze hebben aandacht voor positieve emoties, tevredenheid én zelfactualisatie. In die zin vormt de positieve psychologie een synthese tussen de hedonistische en de eudaimonische benadering van geluk. Het hedonistische staat dus niet los van het eudaimonische en omgekeerd. De meeste psychologen binnen de positieve psychologie gaan descriptief te werk. Seligman, als voornaamste initiatiefnemer achter de positieve psychologie, slaat echter een normatieve richting in door te stellen dat een leven waarin mensen hun deugden en competenties ontwikkelen waardevoller is dan een leven waarin mensen enkel op onmiddellijk genot uit zijn. Aristoteles is van mening dat mensen deze deugden door gewoonte verwerven, en dat de wetgever wetten die voorschrijven wat goed is met een dwingende kracht moet uitvaardigen. Alleen zo zullen mensen zich de noodzakelijke deugden eigen kunnen maken. Dit druist echter in tegen Mills opvatting dat niemand de waarheid volledig kan kennen. Aangezien niemand weet wat het precies is dat mensen gelukkig maakt, kan niemand een wet uitvaardigen die voorschrijft wat mensen moeten doen om gelukkig te zijn. Het enige wat bijgevolg mogelijk is om mensen bepaalde deugden en competenties aan te leren, zonder hen daarbij in hun vrijheid te beknotten, is hen vertrouwd te maken met deze deugden en competenties zonder aan het niet naleven ervan wettelijke sancties te verbinden. Dit kan bijvoorbeeld door het verwerven van deugden en het aanleren van competenties op te nemen in de eindtermen van het middelbaar onderwijs, zoals dat in Vlaanderen reeds gebeurt.

 

Geluk en zingeving staan in een wederkerige relatie tot elkaar. Geluk neemt een plaats in binnen iemands zingevingssysteem, en een zingevingssysteem draagt bij tot iemands geluk. Camus leert ons dat een zingevingssysteem persoonlijk is en niet van buitenaf opgelegd kan worden. Mensen moeten zelf zin binnen het absurde ontdekken. Csikszentmihalyi en de positieve psychologie tonen hetzelfde aan over geluk: het beleid kan weliswaar voorwaarden scheppen waarbinnen mensen hun geluk kunnen vinden, maar er bestaat geen absoluut paradigma dat ieder mens gelukkig zal maken. Mensen moeten actief handelen om zichzelf te verwerkelijken. Doordat de mate waarin iemand zich gelukkig voelt onder andere afhankelijk is van persoonlijkheidskenmerken, is zowel persoonlijk initiatief als een gedifferentieerd beleid noodzakelijk om tot het grootst mogelijk geluk voor een zo groot mogelijk aantal mensen te komen. Het komt er voor beleidsmensen bijgevolg op aan een goed evenwicht te vinden tussen de mate waarin ze het welzijn via beleidsmaatregelen willen realiseren, en mensen de vrije keuze laten om aan hun eigen geluk te werken.

Download scriptie (960.06 KB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2006