Rekrutering en behoud van vrijwilligers: een studie bij Vlaamse kerkfabrieken anno 2004-2005.

Jinse
Van den Bogaert

Graag meer jongeren en vrouwen in de kerkfabrieken!

Kerkfabrieken, de oudste en tevens minst bekende openbare lokale besturen van het land, rekruteren hun nieuwe raadsleden telkens op dezelfde manier en uit dezelfde bevolkingsgroepen: meestal wordt aan oudere, gelovige, hooggeschoolde, getrouwde en sociaal geëngageerde mannen persoonlijk gevraagd of ze zich vrijwillig willen inzetten voor de parochiekerk. Momenteel kampen kerkbesturen niet met een tekort aan vrijwilligers, maar op termijn zou de toekomst er minder rooskleurig kunnen uitzien.

Kerkfabrieken?

Dries wil voor zijn firma een zendmast plaatsen op de kerktoren en stapt naar de gemeente. Bert heeft zijn oog laten vallen op een stuk weiland om zijn ezel op te laten grazen en probeert te achterhalen wie de eigenaar is. Ze krijgen beiden te horen dat ze zich moeten wenden tot de kerkfabriek. Wat is dat nu weer voor iets? Heeft dat schoorstenen en komen daar kerken uit? Uiteraard niet. De naam dateert nog uit de Romeinse tijd toen alle instellingen van openbaar nut het Latijnse woord ‘fabrica’ kregen. Je vindt per parochiekerk één kerkfabriek in elke gemeente. Deze lokale besturen beheren de goederen, de gelden en het dikwijls eeuwenoude patrimonium van de kerk, opdat de erediensten in waardigheid zouden kunnen doorgaan. Eind 2004 kregen 202 van de 1811 Vlaamse kerkfabrieken een brief in de bus met enquêteformulieren. 82 van hen bezorgden de noodzakelijke stof voor een grondige analyse van de mensen van ’s lands oudste openbaar bestuur.

Een gratis bestuur

De mensen die schuil gaan achter de kerkfabriek worden raadsleden of kerkmeesters genoemd. In tegenstelling tot gemeenteraadsleden verwachten ze geen zitpenningen, neen, ze verrichten onverplicht en onbezoldigd werk in georganiseerd verband ten dienste van de gemeenschap, kortweg vrijwilligerswerk. Net als tienduizenden andere Vlaamse verenigingen kunnen kerkfabrieken niet zonder werkkrachten die zich zomaar gratis en voor niets willen inzetten. Voor niets is veel gezegd, want zelfs al gebeurt het werk onbaatzuchtig en op vrijwillige basis, toch krijgen de leden meestal iets in de plaats: een teken van waardering, een goede samenwerking, zelfvoldoening, een uitstapje,… Omdat de meeste kerkmeesters zich gratis uitsloven vanuit ideologische overtuigingen, speelt de ruilrelatie ‘voor wat hoort wat’ echter een minieme rol. Raadsleden verlaten de kerkfabriek bijna uitsluitend omdat ze het fysisch niet meer aankunnen: ze voelen zich te oud, hebben gezondheidsproblemen of zijn overleden.

Men heeft mij gevraagd…

De raadsleden proberen mensen uit de directe omgeving warm te maken voor een vrijwillige job bij de kerkfabriek door hen persoonlijk, mondeling aan te spreken. Kerkgangers, vrienden, kennissen, familieleden van raadsleden of leden van een katholieke organisatie zwichten voor de overredingskracht van de pastoor. Kerkfabrieken maken dus handig gebruik van hechte sociale netwerken. Hierdoor krijgen ze nog niet te kampen met een structureel tekort aan vrijwilligers. De poel waaruit ze putten wordt echter aangevreten langs twee kanten en hypothekeert de toekomst van de kerkfabrieken.

Het nieuwe decreet

In 1809, toen België behoorde tot het Franse rijk, vaardigde Napoleon een keizerlijk decreet uit dat de kerkfabrieken verplichtte om de kerkgebouwen te onderhouden. Dit decreet werd nooit opgeheven, doch in 2004 vernieuwd nadat het Vlaamse Gewest bevoegd werd voor de kerkfabrieken. De meeste raadsleden hadden al gehoord van de belangrijkste maatregelen: de vermindering van het aantal leden tot 5, de leeftijdsgrens van 75 jaar, de oprichting van het centrale kerkbestuur en de nieuwe administratieve en financiële controle.

De meeste raadsleden van de kerkfabrieken met 9 leden meenden dat bij het inboeten van 4 leden nadelen gepaard zouden gaan. Sommige kerkfabrieken konden deze voor hen nutteloos lijkende overregulering de baas door van de 4 ex-vrijwilligers nog een aantal officieus te blijven betrekken bij het bestuur.

De impact van de leeftijdsgrens van 75 jaar blijft momenteel nog beperkt, maar zou op termijn voor aanzienlijke problemen kunnen zorgen. De meeste kerkmeesters hebben immers een gezegende leeftijd bereikt van meer dan 55 jaar. Hun generatie, die van de bedreigde kerkgangers, vormt een volgens leeftijd opschuivende cohorte die door de leeftijdsgrens langs bovenaf onophoudelijk afgeroomd wordt.

Het centrale kerkbestuur, het nieuwe in het leven geblazen orgaan dat in de toekomst de contacten met de gemeentes moet verzorgen, zou wel eens kunnen uitdraaien op een flop: de meeste raadsleden zien het niet zitten hierin te zetelen.

Een bedreigde soort

De raadsleden zijn vooral mannen (86%), ouder dan 45 jaar (93%), hooggeschoold (72%) en gelovig (96%). Ieder van hen gaat naar de kerk en het overgrote deel is getrouwd (90%) en goed sociaal geïntegreerd. Kerkfabrieken vertonen een homofiel gedrag bij het rekruteren van nieuwe leden: soort zoekt soort. Het is overbodig te vermelden dat het hier gaat om een elite in het vrijwilligerslandschap.

Kerkfabrieken krijgen, net zoals andere vrijwilligersorganisaties, meer te maken met een nieuw soort vrijwilliger. Deze ‘nieuwe’ vrijwilligers treden op steeds latere leeftijd toe en besteden minder tijd aan hun onbezoldigde job. Bovendien hanteren ze andere, meer postmodernistische idealen, waardoor hun loyaliteit minder groot is en zij vlugger de kerkfabriek de rug zouden kunnen toekeren.

De niche waaruit kerkfabrieken nieuwe raadsleven rekruteren, wordt bijgevolg bedreigd langs twee kanten, namelijk de leeftijdsgrens en het oprukkende aantal nieuwe vrijwilligers. Kerkfabrieken zullen naar schatting over 15 jaar geen leden van dezelfde soort meer vinden indien ze de kat uit de boom blijven kijken. Om hun toekomst te vrijwaren, moeten ze nieuwe kerkmeesters gaan vissen uit een nieuwe, grotere poel. Dit kunnen ze doen door te differentiëren: niet meer blijven vasthouden aan mannen met een hogere leeftijd, maar verder durven kijken. De meest maatschappelijk aanvaardbare oplossing bestaat erin leden te gaan werven vanuit twee nieuwe niches die ondervertegenwoordigd zijn in de kerkfabriek, maar potentieel gemotiveerd zijn en zich willen engageren in de wereld van de kerkbesturen: jongeren en vrouwen. Zoniet zullen de oude mannen samen met hun schip vergaan…

© Jinse Van den Bogaert

Download scriptie (549.97 KB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Antwerpen
Thesis jaar
2005