Le sens du labyrinthe: natie, vrijheid en geweld als topos en probleem in de Belgische geschiedschrijving 1787-1850

Evert
Peeters

Heeft er ooit een België bestaan ?

 

Steeds meer twijfel rijst er bij de onderdanen van dit kleine koninkrijk over de houdbaarheid van de Belgische constructie. Het bouwwerk wordt kaler met de jaren. Sinds 1993 heeft de ontmanteling een point of no return bereikt. De Sint-Michielsakkoorden bezegelden de verregaande federalisering van België, terwijl het Verdrag van Maastricht een aantal cruciale Belgische bevoegdheden naar het Europese niveau overhevelde. Met enige overdrijving: België lijkt sindsdien nauwelijks nog meer dan een koningshuis te omvatten. En ook de rol van dat laatste Belgische symbool zien steeds meer Vlaamse én Waalse volksvertegenwoordigers liever ingeperkt. Zoals de dynastie, lijkt ook de Belgische staat zelf te verworden tot een lege ceremonie, dor en bloedeloos. Een illusie, zo menen velen, waaruit we net op tijd ontwaken. 

            Is België een fictie? De vraag wekt ook in deze postmoderne tijden nog hevige reacties. Velen gaan nog een stap verder. In het voorjaar van 1999  beweerde politiek journalist Derk-Jan Eppink in de kolommen van De Standaard dat België nooit meer dan een historische fictie was geweest. Eppink extrapoleerde de krakende structuren van het hedendaagse België naar het verleden en verwoordde zo een historische opvatting die vooral in Vlaanderen gemeengoed is. In 1830, zo luidt de gedachte, tolereerden de Europese grootmachten de vorming van een ‘onnatuurlijke alliantie’, een monsterverbond van Vlamingen en Walen dat zonder de steun van Britten, Pruisen en Russen nooit kon overleven.

            Eppinks mainstream opvatting wekte de woede van een vooraanstaand (tweetalig) Brussels historicus. De bejaarde Jean Stengers (hij overleed afgelopen zomer) revolteerde “als historicus, niet als belgicist” tegen Eppinks grove extrapolatie. Uit Stengers’ colére groeide Les Racines de la Belgique, een toonaangevende studie over de geschiedenis van het Belgische natiegevoel. Daarin kwam hij tot opmerkelijke conclusies. België bleek meer dan een geopolitiek onding te zijn geweest. De historicus toonde overtuigend aan dat er in de Zuidelijke Nederlanden wel degelijk een ‘Belgisch’ bewustzijn had geleefd. Dat bewustzijn, zo beweerde Stengers, was voor het eerst o het politieke toneel verschenen tijdens de Brabantse Omwenteling (1789). Het week terug voor de napoleontische overmacht tijdens de Franse bezetting, om tijdens het minder repressieve Hollandse bestuur opnieuw aan te zwellen. De straatrellen in september 1830  vormden voor Stengers geen ‘betekenisloze scène in het spel van de grootmachten’ maar een kristallisatiepunt van een doorlopende nationale ontwikkeling in de Zuidelijke Nederlanden sinds het einde van de achttiende eeuw. Tussen ‘Vlamingen’ en ‘Walen’ zag Stengers in 1830 geen gedwongen huwelijk, aangezien beide groepen in 1830 nog niet als afzonderlijke (sub)nationaliteiten bestonden. Vlaams en Waals bewustzijn gingen voor Stengers de revolutie niet vooraf. Ze vormden integendeel een bijproduct van een Belgische negentiende eeuw.
            Als de natie in het spel is, wordt de discussie met historische argumenten gevoerd. Zoveel maakt het hedendaagse debat over de Belgische natiestaat wel duidelijk. Een stabiel nationaal bewustzijn (en stevige nationale staten) staat of valt met zijn historische component. Wie wij zijn, wordt niet zelden synoniem verklaard met wie wij zijn geweest. Maar om een natie een historische legitimatie te verschaffen, moet de geschiedenis wel een transformatie ondergaan. Verleden en heden krijgen een plaats in één samenhangend nieuw verhaal. Het anonieme verleden wordt, kortom, dienstbaar gemaakt aan de eisen van een hedendaags politiek project, dat met dat verleden zelf weinig uitstaans heeft. Die transformatie voltrok zich in de Zuidelijke Nederlanden op het einde van de achttiende eeuw. Amateur-historici verkenden met veel patriottisch enthousiasme het terrein van de ‘vaderlandse geschiedenis’. Meteen werd een romantisch genre geboren dat minstens tot in de jaren zeventig van de twintigste eeuw zijn sporen naliet in het onderwijs en het collectieve bewustzijn. Het onderzoek dat ik in het kader van mijn licentiaatverhandeling voerde naar deze negentiende-eeuwse nationale omgang met het verleden (Evert Peeters. ‘Le sens du labyrinthe’. Natie, vrijheid en geweld als topos en probleem in de Belgische geschiedschrijving, 1787-1850. Onuitgeg. Licentiaatverhandeling. Leuven, 2002), maakt drie dingen duidelijk.

                In de eerste plaats kan de discussie tussen Eppink en Stengers worden gesloten (voor zover die met de publicatie van Stengers’ boek nog niet was beslecht). Stengers heeft het bij het rechte eind. Zoals in talloze andere culturele producten, is ook in de historische werken die Zuid-Nederlandse historici vanaf het einde van de achttiende eeuw produceerden (en in het geschiedbeeld dat zij aanhingen) het bestaan van een Belgisch ‘nationaal gevoel’ overduidelijk. Historici noemden zich ‘Belgen’ en wilden met hun boeken die Belgische nationaliteit dienen. Geen van hen zag een ‘gedwongen huwelijk’ tussen Vlamingen en Walen in 1830: het Vlaamse en Waalse element waren in hun romantische geschiedverhalen onlosmakelijk verbonden. Ook Hendrik Conscience gaf – de Vlaams-nationale mythologie van later datum ten spijt – geen uitdrukking aan een Vlaams-Waals conflict, maar getuigde van een ijzersterke Belgische consensus.

Ten tweede werpt deze studie indirect een licht op het bijzonder verward geraakte debat over nationale eigenheid en nationalisme. België een fictie? Deze studie maakt nog maar eens duidelijk dat elk nationaal bewustzijn onvermijdelijk fictieve elementen bevat. Het gaat dan niet om ‘leugens’ (en evenmin om ‘waarheden’), maar om een verhaal waarin mensen leven. Om een verhaal, in dit geval, dat het verleden een betekenis verschafte en burgers op die manier een identiteit verleende. Eppink zelf vervalt met zijn kritiek op de Belgisch-nationale mythologie in een Vlaams-nationale fictie en bewijst op die manier dat we niet zo snel van de verhalen en de ficties verlost zullen raken als sommigen (ook en vooral in de historische discipline) hadden gehoopt.

            Tenslotte schetst dit onderzoek de neergang van het Belgische enthousiasme op het einde van de negentiende eeuw. Ik laat zien hoe de opkomst van Vlaamse sub-na         tionaliteit (nu pas) en de groeiende kloof tussen katholiek en vrijzinnig het ene kader van de Belgische geschiedschrijving aan het wankelen brachten. De doorlopende lijn van de eigen nationale geschiedenis brak aan stukken. En die scherven zijn alles wat ons rest. Er blinken trotse vaderlanders in, die hun land in 1830 onafhankelijk verklaarden. Maar ze zij  ons even vreemd als de ‘Oude Belgen’. Ze behoren niet langer tot onze wereld. Historici trekken dan ook niet in de eerste plaats naar dat dode continent om er de oplossing van een hedendaagse discussie op het spoor te komen. Wel om te ervaren wat ook de historici op het eind van de negentiende eeuw moesten ervaren: dat het verleden zich niet laat temmen.

 

Universiteit of Hogeschool
Andere
Thesis jaar
2002
Thema('s)