Armoedebestrijding binnen het onderwijsbeleid in Vlaanderen

Kevin
Brackx

 

‘Armoedebestrijding binnen het onderwijsbeleid in Vlaanderen’

 

Een scriptie met het oog op het behalen van een diploma

licentiaat in de politieke wetenschappen,

Universiteit Gent,

Academiejaar 2001-2002

 

Door Kevin Brackx

Stationsstraat 66

B-8610 Kortemark

Tel. 051/ 571 773

GSM 0486/ 07 90 20

 

Sociale ongelijkheid zet zich verder op school

 

De percentages leerlingen met achterstand uit lagere sociale milieus is een veelvoud van die uit hogere milieus. Bij kinderen die in persistente armoede leven heeft 64% van de leerlingen uit het lager en secundair onderwijs minstens 1 jaar overgezeten, 30% 2 of meer jaren en ongeveer één op de drie kinderen komt in het buitengewoon onderwijs terecht. 21.6% van de arbeiderskinderen ‘stroomt uit’ zonder een diploma of getuigschrift van het 6e secundair onderwijs tegenover slechts 4.8% van de kinderen van hogere bedienden en kaders. Amper 50% van de arbeiderskinderen verwerft een diploma dat toegang geeft tot het hoger onderwijs, terwijl dit bij 90% van de kinderen van hogere bedienden het geval is.

 

Armoede heeft dus anno 2002 nog steeds een schrijnend effect in het onderwijs. Nochtans worden kennis en opleidingsniveau op de arbeidsmarkt en in de (kennis)maatschappij alsmaar belangrijker. Laaggeschoolden hebben bijvoorbeeld een cruciaal nadeel tegenover hooggeschoolden op de arbeidsmarkt.

Het onderwijs(beleid) kan in de strijd tegen de armoede en sociale uitsluiting een zeer belangrijke rol spelen, maar dit gebeurt nog te weinig.

 

De overheid voerde de voorbije decennia dan wel allerhande vernieuwingen door met het oog op een grotere sociale gelijkheid, maar als we drie dergelijke beleidsinstrumenten (de kosteloosheid van het onderwijs, de studietoelagen en de zorgverbreding) onder de loep nemen, stoten we toch op zeer ernstige tekortkomingen.

Grondwettelijk en verdragsrechtelijk hoort het onderwijs in België tot het einde van de leerplicht (18 jaar) kosteloos te zijn. Dit is allesbehalve het geval. Een kind in het basisonderwijs kost anno 1998-1999 gemiddeld 297, 74 EURO (12.011 BEF) per jaar. Naargelang het leerjaar loopt dit op van 176,67 EURO (7.127 BEF) in de eerste kleuterklas tot 470.08 EURO (18.963 BEF) in het zesde leerjaar. De kostprijs voor een leerling in het secundair onderwijs bedraagt anno 1999-2000 840 EURO (34.000 BEF). Voor gezinnen die in armoede leven betekenen deze uitgaven een zware streep door de rekening, zeker als het gezin meerdere kinderen heeft die schoollopen. Velen kunnen dan ook deze hoge facturen niet blijven betalen.

Het stelsel van de studietoelagen kan hier misschien een eerste oplossing bieden, maar dan moet het wel een stelsel zijn dat efficiënter werkt en hogere bedragen uitreikt. Zo blijkt dat vandaag de maximumtoelage in het secundair onderwijs slechts 36% van de studiekosten dekt (in 1986-1987 was dit nog 79%). De studietoelagen komen wel hoofdzakelijk terecht bij die groepen waarvoor ze bedoeld zijn, de lagere socio-economische klassen, omdat een zeer strenge selectiviteit is ingebouwd in de toekenningscriteria. Dit betekent echter niet dat deze groepen daarom ook meer hebben gekregen en dat er dus sprake is van een grotere gelijkheid. Aangezien ze minder aan het onderwijs deelnemen dan de hogere inkomensgroepen, wordt het profijt zo goed als uitgevlakt.

Ook het zorgverbredingsbeleid is momenteel aan herziening toe, omdat het niet voldoende tegemoet komt aan de vooropgestelde doelstellingen.

 

Er is dus nog veel werk aan de winkel om het onderwijs in Vlaanderen een democratisch karakter te geven. Veel extra middelen dienen geïnvesteerd te worden opdat alle kinderen (ook uit kansarme gezinnen) tenvolle kunnen genieten van het recht op onderwijs.

 

Universiteit of Hogeschool
Andere
Thesis jaar
2002