De Belgische federale en regionale fiscaliteit na de zesde staatshervorming: et maintenant, on va où? Spelregels voor een nieuwe of verdere regionalisering van een belasting, met inbegrip van een geregionaliseerde vennootschapsbelasting.

Servaas
Pylyser

Het Belgische staatsrecht en fiscaal recht hebben tijdens de laatste decennia een grondige metamorfose ondergaan. Deze verhandeling onderzoekt de haalbaarheid en grondregels van een toekomstige regionalisering van fiscale bevoegdheden. Meteen blijkt dat dergelijke diepgaande wijziging juridisch mogelijk doch onderworpen is aan allerlei spelregels en na te leven fundamenten. Het is tevens duidelijk dat de gewesten aanzienlijk potentieel hebben voor het uitbouwen van een uitgebreidere fiscale autonomie.

Een toekomstige regionalisering aangehaald in de verhandeling kan om verschillende redenen zeker gegrond zijn. De huidige bevoegdheidsverdeling is m.i. het resultaat van een zogenaamd “Belgisch compromis” waarbij de rechtlijnigheid en duidelijkheid van het systeem op bepaalde vlakken ver zoek is. Het is een uiting van de wil om vaak zeer uiteenlopende politieke meningen te verenigen. Een voorbeeld van het gevolg hiervan is de huidige regeling met betrekking tot de gewestelijke opcentiemen op de personenbelasting. Het doel van de scriptie is echter niet het remediëren van deze tekortkomingen en moeilijkheden maar wel het onder meer weergeven van de invulling van het begrip “fiscale autonomie” voor de gewesten en de basisregels die van toepassing zijn bij elke toekomstige financiële regionalisering. Hierbij werd nooit uitgegaan van enige politieke ideologie en werd er steeds gestreefd naar enkel een juridische weergave van het politieke landschap en voornoemde fundamenten van regionalisering.

De uiteindelijke regionaliseringsfundamenten hebben zowel een Belgisch rechtelijke als een Europeesrechtelijke invalshoek. Bij de ontwikkeling en uitvoering van de afgelopen staatshervormingen omlijnden de Belgische wetgever, rechtspraak en rechtsleer de regels die de verhouding bepalen tussen de federale overheid en de gemeenschaps- en gewestoverheden. In deze regels liggen de grenzen van de uitoefening van eigen bevoegdheden en in het bijzonder de financiële bevoegdheden vervat. Zo is het belangrijk dat indien de gewesten meer fiscale autonomie verkrijgen door een uitbreiding van hun fiscale bevoegdheden deze entiteiten zich dienen te onthouden van federaal deloyaal gedrag. Fiscaal deloyale concurrentie wordt op juridisch vlak afgeraden alhoewel volgens bepaalde rechtsleer fiscale concurrentie niet steeds nefast zou zijn voor de belastingplichtigen. Een fiscale regionalisering mag niet resulteren in dubbele belasting en dient de regels van de Belgische economische en monetaire unie te respecteren. Bij de ontwikkeling van de zesde staatshervorming hebben daarenboven verschillende politieke actoren een regelgevend kader ontworpen waarnaar uiteindelijk werd verwezen in de parlementaire voorbereiding van de financiële uitvoeringswet. Deze fundamenten doen eerder dienst als de weergave van het politieke landschap maar fungeren desalniettemin als bruikbare richtlijn met betrekking tot de behandelde materie.

Daarnaast oefent het Europese recht tevens een belangrijke invloed uit die zich voornamelijk situeert binnen de Europese regels van de economische en monetaire unie. De Europese Unie is als interne markt in de loop der jaren uitgegroeid tot een economische en monetaire unie waardoor de gewesten met een uitgebreidere fiscale autonomie door de Unie meer aanspreekbaar zouden worden. De Europese Unie uitte tevens de voorwaarde dat een entiteit die beschikt over meer fiscale bevoegdheden gericht op een uitbreiding van diens fiscale autonomie een drievoudige autonomie dient te hebben. Het gaat in theorie over de mogelijkheid om institutioneel, procedureel en economisch autonoom te kunnen handelen.

Deze verhandeling behandelt niet enkel het vigerende financieringsstelsel, de basiskenmerken van een belasting en fiscale autonomie alsook de principes die gelden bij een financiering. Het raakt tevens de hypothese van een geregionaliseerde vennootschapsbelasting aan. Vooralsnog is het de federale overheid die hier de touwtjes stevig in handen heeft. Desalniettemin gaan er stemmen op die vragen om gewestelijke bevoegdheden inzake deze belasting. Zo roepen onder meer VOKA en de Vlaamse resoluties van 1999 op om de piste te onderzoeken en schreef prof. dr. Axel Haelterman voor de Vlaamse dienst fiscaliteit en begroting in 2007 een heldere en doelgerichte studie omtrent de haalbaarheid van dergelijke regionalisering. Verschillende politieke actoren overwogen tijdens onder meer de onderhandelingen van de zesde staatshervorming deze regionalisering. Uitwerking van dergelijke plannen kwam er echter niet en bij de voorbereiding van de zesde staatshervorming kwam het plan van de regionalisering van de vennootschapsbelasting slechts als geïsoleerde vermelding voor. Het staat echter vast dat de gewesten gezien hun taken inzake materiële economische bevoegdheden op veel vlakken de geschikte entiteiten zouden zijn om een deel of het geheel van bevoegdheden binnen de vennootschapsbelasting uit te oefenen. Deze bevoegdheidsoverdracht zou minstens een al dan niet aanzienlijke uitbreiding van de gewestelijke fiscale autonomie kunnen inhouden.

De regionalisering van de vennootschapsbelasting zou slechts kunnen plaatsvinden indien men enkele grenzen respecteert. Zo dient de fiscale autonomie van de gewesten bij deze beweging effectief toe te nemen. De belastingplichtige mag bovendien op geen enkel vlak de dupe zijn van deze wijziging. Daarnaast gelden er thans binnen de vennootschapsbelasting enkele fiscale incentives die de Belgische economie aantrekkelijker maken. Bij een regionalisering is een gedeeltelijke of integrale afschaffing van deze incentives allerminst aan te raden ook al zou dit in theorie mogelijk kunnen zijn. Zo’n regels zouden een inperking van de gewestelijke fiscale autonomie kunnen inhouden. Dit zou echter rechtvaardigbaar zijn op basis van het argument dat de kleinste nadelige wijziging in gewestelijk beleid in deze context de volledige Belgische economie zou kunnen aantasten. Het onderzoek naar mogelijke regionaliseringsmodellen van de vennootschapsbelasting was het laatste onderdeel van deze verhandeling. Zo kunnen bevoegdheden met betrekking tot de belastbare grondslag en tarieven worden overgedragen. In ieder geval dient een winstverdelingsmodel uitgewerkt te worden. Hierbij is m.i. het CCCTB-plan (“Common Consolidated Corporate Tax Base”) van de Europese Commissie een uiterst handige richtlijn.

Dit onderzoek naar een regionalisering van de vennootschapsbelasting in België en een uitbreiding van de gewestelijke financiële bevoegdheden en fiscale autonomie blijft echter een zuiver theoretisch discours. Of er ooit gebruik van zou worden gemaakt hangt integraal af van het politieke landschap en zou getuigen van een grote hoeveelheid wetgevende moed.

Servaas PYLYSER (Master in de Rechten), 1 oktober 2016.

Download scriptie (1011.56 KB)
Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2016
Promotor(en)
Prof. Dr. Stefan Sottiaux