Moet er nog dialect zijn

Natascha
Derese

Moet er nog dialect zijn?

Hoewel we de voorbije jaren om de oren geslagen worden met dialect in de media en online, lijkt het er jammer genoeg op dat het dialect in Vlaams-Brabant een langzame dood sterft. Hoe dat kan? Omdat bijna niemand er nog voor kiest om dialect te praten met kinderen.

Moet er dan nog dialect zijn? Als we de cijfers mogen geloven duidelijk niet. Maar alé, dat is toch een stuk erfgoed dat verdwijnt? Dat klinkt zo sappig en plezant? Ja, daar zijn we het allemaal mee eens, maar eenmaal het aankomt op de opvoeding van kinderen – en het doorgeven van dialect – gaan we allemaal op de rem staan. Kinderen die dialect praten, neen danku. Maar hoe is het dan wel gesteld met dat dialect in Vlaams-Brabant? Natascha Derese ging voor haar Masterscriptie, geschreven in het kader van haar Master Taal- en Letterkunde aan de Vrije Universiteit Brussel, op onderzoek uit in Vlaams-Brabant en kwam tot de conclusie dat het er niet goed uitziet voor de dialectliefhebbers.

Dialect of tussentaal? Of toch Standaardnederlands?

Laat ons beginnen bij het begin: waarover gaat het? Een dialect is een taalsysteem dat slechts in een zeer beperkte regio terug te vinden is. Het heeft heel specifieke kenmerken die typisch zijn voor een bepaalde streek. Het gaat dan niet alleen om woordenschat, maar ook om onder meer de uitspraak en de structuur van een zin. Aan de andere kant van het taaluniversum vinden we het Standaardnederlands terug. Dat is het nette taalgebruik zoals we dat horen op de radio en op televisie, in de klas of bij de toespraak van de minister. En tussentaal dan? Dat bevindt zich ertussen. Bij tussentaal gaan we uit van een basis in Standaardnederlands, maar vinden we duidelijk nog woorden en klanken uit het dialect terug.

De jeugd van tegenwoordig

Uit het onderzoek van Derese blijkt dat de dialectkennis en het dialectgebruik per generatie met rasse schreden achteruitgaat. Van de oudste leeftijdsgroep (60-plussers) spreekt immers nog 90% een dialect. Bij de middenste groep (30-45 jaar) daalt dat cijfer al naar 50%. De vaststelling is echter het duidelijkst bij de jongeren tussen 15 en 20 jaar. Amper 12,7% van de jongeren spreekt nog een dialect. De ouderen spreken het vooral nog thuis en met familie, terwijl jongeren het niet meer thuis aangeleerd krijgen, maar bij vrienden. En laat dat net het probleem zijn met die jeugd van tegenwoordig: omdat niemand het thuis nog spreekt, kunnen ze het ook niet meer doorgeven.

Niet te stijf aub

Toch moeten we de schuld niet bij de jongeren leggen. Het zijn immers de ouders en grootouders die beslissen welke variëteit ze met hun kroost willen spreken. En daar wringt het schoentje. Slechts een kleine minderheid (vooral gedragen door de oudste leeftijdsgroep) geeft aan het dialect te willen doorgeven aan zijn (klein)kinderen. Het ziet er dus naar uit dat de groep dialectsprekers de komende jaren alleen maar zal verkleinen.

Gaan we dan allemaal massaal Standaardnederlands spreken? Toch niet helemaal. Uit het onderzoek wordt duidelijk dat er een evenwicht ontstaan is tussen dialect en Standaardnederlands in de vorm van tussentaal. Dat is voor velen immers een perfecte oplossing: het is niet het platte dialect, maar ook niet het stijve burgertaaltje van de overheid. Ook voor de groep mensen die geen dialect meer spreekt, lijkt tussentaal de ideale maatstaf: het blijft informeel genoeg om in de meeste situaties te kunnen gebruiken. Opvallend hierbij is wel dat in de oudste groep bijna niemand tussentaal gebruikt. Tussenaal is dus duidelijk een fenomeen dat zich pas bij de middenste leeftijdsgroep ontplooid heeft.

Hoe hoger de studies, hoe minder dialect

Naast leeftijd blijken ook de (gedane) studies een grote impact te hebben op het taalgebruik. Zo wordt al snel duidelijk dat wie enkel de lagere school afmaakte, veel vaker een dialect beheerst. Wie wel verder studeert, zal eerder neigen naar tussentaal of Standaardnederlands. Die correlatie vinden we ook terug in de voorkeuren voor de opvoeding van kinderen. De meesten geven hun voorkeur voor een opvoeding in Standaardnederlands, maar ook tussentaal is erg sterk aanwezig bij de jongere generatie.

Gezelligheid vs carrière

Toch betekent dit niet dat we dialect afschrijven als slechter, lelijker of achterhaald. Voor velen heeft het dialect immers een positieve bijklank. Ze omschrijven het als iets uniek, eigen aan de streek of de persoon, het klinkt warmer en gezelliger, … Daar tegenover staat dat er nog maar weinig voordelen aan het dialect gekoppeld kunnen worden. Het Standaardnederlands is daarentegen ruimer verspreid en wie het spreekt is duidelijker verstaanbaar. Daarnaast is het voor de overgrote meerderheid ook belangrijk dat kinderen Standaardnederlands kennen en kunnen, vooral met het oog op school en een latere carrière.

Alle resultaten in beschouwing nemend, wordt al snel duidelijk dat het met het dialect de verkeerde richting uitgaat. Ondanks alle positieve omschrijvingen van het dialect, zien we dat steeds minder mensen kiezen voor een opvoeding in het dialect. Derese durft zelfs stellen dat daardoor het dialect binnen 20 jaar zo goed als onbestaande zal zijn. Het zal enkel nog de taal van de pépékes en mémékes zijn, de laatste generatie Vlaams-Brabanders die nog écht dialect sprak.

Download scriptie (3.36 MB)
Universiteit of Hogeschool
Vrije Universiteit Brussel
Thesis jaar
2016
Promotor(en)
Dhr. Rik Vosters