Neoliberaal communisme: Special Economic Zones, landhonger en de staat in West-Bengalen (India)

Liesbeth
Coninx

            Liesbeth Coninx
 
Einde van het linkse front na conflict over gronden van West-Bengaalse boeren?

 

In de Indiase deelstaat West-Bengalen werden de politie en gevechtseenheden van de deelstaatregering de afgelopen jaren ingezet om op een gewelddadige manier een eind te maken aan protesten van boeren, die zich verzetten tegen de gedwongen onteigeningen door de regering voor de bouw van fabrieken en bedrijven in speciale exportzones. De linkse regering, die al sinds 1977 aan de macht is in de deelstaat, lijkt daar nu een electorale prijs voor te betalen. 

 

Sinds 1977 wist de Left Front regering aan de macht te blijven in West-Bengalen. Deze regering, een verzameling van linkse partijen onder het leiderschap van de communistische partij CPI(M), kon hiervoor voornamelijk op de steun rekenen van kleine boeren. Zij juichten immers heel wat hervormingen uit de beginjaren van het linkse bewind toe: boeren kregen in deze periode meer rechten, gronden werden herverdeeld en de bevolking kon op verschillende manieren inspraak geven. West-Bengalen ontwikkelde zich als een voorbeeldregio in India.

 

Sinds enkele jaren vaart de regering echter een andere koers. Ze kiest volop voor industrialisering en liberalisering in de vorm van speciale exportzones. Dit zijn vrijhandelsgebieden waar wetten en regels gelden die veel soepeler zijn dan in de rest van het land. Eigenlijk komt het er op neer dat er voor bedrijven in deze zones zo goed als geen regels of wetgeving van kracht zijn. Doel van deze zones is het aantrekken van buitenlandse investeerders om op die manier een economische ‘boost’ te veroorzaken in het arme West-Bengalen. Voorstanders van de hervormingen van de regering wijzen op de groeiende export en de economische groei. Maar aan elke medaille is er ook een keerzijde. Het grootste deel van de West-Bengaalse bevolking bestaat immers uit boeren, die voor hun levensonderhoud afhankelijk zijn van de gronden die zij bezitten of waarop ze werken. Landonteigeningen moesten er voor zorgen dat er plaats gemaakt werd voor  het economische industrialiseringspad van de regering. Uiteraard bleef protest niet uit. Niemand wordt immers graag van zijn gronden verjaagd en het enthousiasme om vlak naast een zwaar vervuilende fabriek te wonen – van milieumaatregelen is in deze gebieden nauwelijks sprake – is ook niet groot. Bovendien zouden deze nieuwe bedrijven niet in voldoende werkgelegenheid voorzien voor alle landloze boeren. Al deze elementen samen veroorzaakten protesten die anno 2010 resulteren in de grootste politieke crisis in West-Bengalen sinds de jaren ’70.

 

Protesten tegen het beleid van de regering verspreidden zich als een lopend vuurtje. Overal in de deelstaat kwamen boeren, gesteund door de intellectuele elite, op straat en eisten hun gronden terug. Deze protesten kenden een bloedig hoogtepunt in Nandigram, een zeer arm en landelijk gebied in West-Bengalen. Voor de bevolking van deze regio was het duidelijk dat zij plaats moesten maken voor de ontwikkeling van een chemisch bedrijf door een Indonesische multinational. Door deze beslissing van de regering zouden tienduizenden kleine boeren zonder enige vorm van compensatie achterblijven. Vanaf juli 2006 organiseerden de boeren zich snel en startten ze hun verzet. Na verschillende pogingen van de regering om het protest te breken, vielen politie en speciale gevechtstroepen de regio binnen. Er vielen tientallen doden en gewonden tijdens de door de regering gesteunde onderdrukking van de protesten. Rapporten van vermiste personen, verkrachtingen, mishandelde vrouwen en kinderen sijpelden binnen. Met dit optreden keerde de communistische partij, die ooit bestempeld werd als “de partij van de mensen”, zich tegen hen. De angst bij de bevolking voor gelijkaardige interventies is nog steeds niet verdwenen en de woede tegenover de regering, die tot op de dag van vandaag haar excuses weigerde aan te bieden, is groot. Dit genadeloze optreden van de regering breekt haar nu zuur op. Sinds 2006 brokkelt de macht van de regering van West-Bengalen zienderogen af. Het lijkt er op dat ontevredenheid over het bewind van de regering zich de voorbije tweeëndertig jaar opstapelde en uiteindelijk ontplofte in juli 2006 en de maanden erna. Naast de hevige protesten tegen de economische plannen van de deelstaatregering stromen nu namelijk meer en meer klachten binnen over matige resultaten van de regering op andere domeinen. Nepotisme, wijdverspreide corruptie en zwakke prestaties in de ontwikkeling van landbouwsector zijn hiervan enkele voorbeelden. De heersende partijen nestelden zich de afgelopen tweeëndertig jaar in alle sferen van de samenleving en gebruikten geweld en intimidatie als middelen om de bevolking achter hun plannen te scharen. De woede over deze manier van regeren stapelde zich geleidelijk aan op en zorgde voor een gefrustreerde samenleving. De frustraties van de bevolking tegenover hun regering zaten dus diep. Zij hadden enkel een ‘trigger’ nodig om tot uiting te komen. De ontwikkeling van deze speciale exportzones nam deze rol op zich.

 

Hieruit blijkt dat een bewind gebaseerd op onderdrukking en intimidatie, waarbij onvoldoende rekening wordt gehouden met de eisen van de bevolking, niet kan blijven voortduren. Waar het straatbeeld in West-Bengalen tot voor kort gekleurd werd door vlaggen van de heersende partijen, moeten zij nu meer en meer plaats maken voor de oppositie. De slogan van de oppositie “Maa, Mati, Manus” (“moeder, land en de mensen”) vat de gevoelens en verzuchtingen van het volk goed samen en de invloed van de oppositie zit voor het eerst in 32 jaar tijd in de lift. Deze shift in partijpolitieke keuze wil echter niet zeggen dat de drijfveren achter het politiek gedrag van de West-Bengaalse bevolking zijn veranderd. Ook in 1977 wensten zij zekerheden over hun gronden en hun overleven. Wat dat betreft lijkt er dus niet veel veranderd te zijn. De bevolking in West-Bengalen merkt echter dat de huidige regering geen ‘verhaal’ meer heeft en geen antwoord kan bieden op haar eisen. En ook geweld en intimidatie kunnen de steun van de bevolking aan het regerende linkse front niet langer garanderen. De oppositie weet goed in te spelen op deze gevoelens in de samenleving en biedt een (voorlopig) alternatief, met als logisch gevolg dat de bevolking langzaam maar zeker van mantel verandert en kiest voor de oppositie.

 

De ontwikkeling van deze speciale exportzones heeft dus grote gevolgen voor het politieke bewind in de deelstaat. De bevolking staat niet achter het economische pad dat de regering wil volgen en de manier waarop ze de protesten hiertegen heeft onderdrukt. Samen met de ontevredenheid over deze hervormingen komen frustraties die zich de afgelopen 32 jaar opstapelden, bovendrijven. De West-Bengaalse bevolking kiest nu massaal voor de oppositie, maar aan haar eisen – zekerheid over gronden en overleven – is nog niet veel veranderd. 

 

 

Download scriptie (4.18 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2010