Mismatch op de Vlaamse arbeidsmarkt: Een onderzoek naar de wederzijdse afstemming tussen de vraag naar en het aanbod van kort-, midden- en hooggeschoolde arbeid

Jeroen
Horemans

Jeroen Horemans

 
 
Mismatch en verdringing op de Vlaamse arbeidsmarkt
 
De crisis slaat in alle hevigheid toe, ook op de arbeidsmarkt. De krantenberichten geven aan dat de tijdelijk werklozen effectief werkloos worden. De uitdaging is nu werkzoekenden niet in de langdurige werkloosheid te laten stranden. Mensen moeten aan het werk, maar zijn er wel voldoende jobs voor iedereen? Zijn dit passende jobs? En hoe moeten we de werkgelegenheid in de toekomst garanderen?
 
Vlaanderen kende in 2008 gemiddeld maandelijks 168 890 werkzoekenden. Tijdens datzelfde jaar waren volgens de cijfers van de VDAB gemiddeld 42 % van deze werkzoekenden langer dan één jaar werkloos en zelfs 10 % langer dan vijf jaar. De paradox is echter dat het steeds moeilijker blijkt om vacatures in te vullen. Het percentage van de door de VDAB afgehandelde jobs die behoren tot knelpuntberoepen, steeg tussen 1996 en 2007 van 32 % tot 59 %. Daarnaast geeft de VDAB aan dat 3,5 % van de ontvangen vacatures in 2007 een annulering kenden wegens het niet vinden van een geschikte kandidaat. De vraag is dan ook: hoe kan het zijn dat er moeilijk - en soms geen - kandidaten gevonden worden om vacatures in te vullen waar wel werkzoekenden voor bestaan?
 
Deze situatie is niet enkel problematisch omdat vacatures niet of moeilijk ingevuld raken. De werkzoekenden vinden geen werk. Deze mensen worden uitgesloten van het arbeidsgebeuren als persoonlijk zingevende en maatschappelijk integrerende activiteit, terwijl ze eigenlijk wel willen werken. Hoewel deze wilsuiting moeilijk is na te gaan en sterk ter discussie staat, is een werkloze per definitie een persoon die werk zoekt. Werklozen zoeken werk op de arbeidsmarkt. Dit is echter geen traditionele markt die werkt volgens het economisch principe waar het product (arbeid) afhankelijk is van de prijs (loon). Ten eerste bepalen vakbonden en werkgeversorganisaties de voorwaarden waaronder arbeid plaats heeft. Ten tweede is voor mensen niet enkel hun loon belangrijk, maar ook een aangename werkomgeving. Ten derde heeft niet elk individu dezelfde capaciteiten en vaardigheden. Het argument van economen dat overheidsingrepen de marktwerking verstoren gaat dus niet op. Er bestaat namelijk niet zoiets als “de arbeidsmarkt”.
 
Onderzoek geeft aan dat de arbeidsmarkt op te delen valt in verschillende onderdelen, bijvoorbeeld: een hooggeschoold, een middengeschoold en een kortgeschoold segment. Voor elk van deze delen bestaan een aantal werklozen en vacatures. Het probleem in elk segment is om ze samen te brengen. De vraag is ook of er binnen elk deel wel voldoende vacatures voor die werklozen zijn. Door gebrek aan informatie kan het even duren voor vacatures en werklozen binnen elk segment op elkaar afgestemd raken. Hierin bestaan verschillen tussen de onderscheiden delen van de arbeidsmarkt.
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Kortgeschoolden zijn het meest en het langst werkloos. Hun situatie lijkt dus de meest problematische. Wanneer er crisis is, zijn het namelijk de kortgeschoolden die eerst worden ontslagen omdat deze in slechtere contracten (interim-arbeid, contracten van bepaalde duur) zijn tewerkgesteld. Wanneer er ook ontslagen vallen bij midden- en hooggeschoolden, ontstaat een groot reserve aan werklozen voor een beperkt aantal vacatures. Deze situatie zorgt ervoor dat werkzoekende met een hogere scholing jobs aannemen onder hun niveau. Hoog- en middengeschoolden begeven zich dus op een ander segment. Bedrijven werven ook liever mensen met meer scholing aan omdat het idee bestaat dat zij meer productief zijn. Bij een economische heropleving en de creatie van nieuwe arbeidsplaatsen, zullen eerst werkzoekenden met een hoger diploma een contract aangeboden krijgen. De kortgeschoolden blijven dus (nog) langer werkloos. Met de huidige crisis ziet de toekomst van de kortgeschoolden er bijgevolg niet rooskleurig uit.
 
Maar misschien willen kortgeschoolden niet graag werken? Zij komen namelijk terecht in de minst leuke arbeidsomstandigheden en hebben vaak de slechtste arbeidsvoorwaarden. Hoewel er steeds vacatures bestaan voor kortgeschoolden, blijkt uit onderzoek dat de moeilijke invulling van deze vacatures te wijten kan zijn aan slechte arbeidsomstandigheden. Deze vacatures blijven ook tijdens crisissen moeilijk invulbaar.
 
Radiojournalist Jan Huys, schreef ooit in een boek over werkloosheid in Belgie: “De vraag naar een oplossing van de werkloosheid is de vraag naar het soort samenleving wat we willen”. De overheid heeft de dag van vandaag een begeleidingsfunctie en niet louter een verplichtingfunctie. Enerzijds moet het werk werkbaar zijn. Een beleid dat gericht is op meer tewerkstelling dient dus aandacht te hebben voor arbeidsomstandigheden. Anderzijds dienen gelijke rechten alsook gelijke kansen en uitkomsten te worden nagestreefd. Toch is dit laatste misschien een onhaalbare doelstelling door de impact van het opgroeien in een bepaalde gezinssituatie en de impact van ouders (en andere opvoeders) als rolmodellen. Het individu dient maximaal te worden aangespoord om de loopbaan in eigen handen te nemen. De vraag is dan: Wanneer is een kind een volwaardig individu dat de eigen loopbaan in handen kan nemen? Begint dit al op de schoolbanken? Moeten we de weg inslaan van een nieuwe “Brave New World” waar enkel alfa mensen worden groot gebracht? Is dit de oplossing voor werkloosheid en tevens de maatschappij die we wensen? Het onderwijssysteem is een belangrijke element in het realiseren van maatschappelijke gelijkheid. Dit mag echter niet ten koste gaan van de menselijke individualiteit en creatieve ontplooiing. Deze zijn namelijk nodig in een continu veranderende wereldeconomie. Beide functies dienen dus te worden verzoend in het onderwijssysteem om de toekomstige werkgelegenheid te verzekeren.

Download scriptie (649.95 KB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Antwerpen
Thesis jaar
2009
Kernwoorden