Making development work. Een empirische studie naar de pro's en con's van de Belgische Technische Coöperatie in Kisenso

Annelies
Smets

 

Heel even de wereld verbeteren.

 

Iedereen heeft wel eens zin om, al is het maar heel even, de Don quichot uit te hangen, klaar om de wereld een klein beetje te verbeteren.  Ook ik, en daarom vertrok ik enkele maanden geleden met het idealisme van een leeuw en een héél klein hartje richting Congo, klaar om  uit te zoeken waarom ontwikkeling faalt en waarom hulp terecht komt op plaatsen waar het niet terecht zou moeten komen.

 

Met weinig moeite zou ik een verslag kunnen neerpennen over die dikke, bolle buik kindjes met schuim op de lippen of over dat éne meisje van 14 dat stierf aan een slecht uitgevoerde abortus. Verhalen die meelij wekken en, hoe immuun ook, de mens een beetje proberen wakker te schudden.

 Ik zou een beeld kunnen scheppen, zoals de grote donoren dat zo vaak doen, van een arme bevolking die tracht te overleven en een overheid die enkel en alleen probeert zichzelf te verrijken waardoor ze haar bevolking uitzuigt als een dikke, vette en dodelijke malariamug.

 

Toch is dat allemaal wat té eenvoudig. Want als die overheid het enige probleem was, dan zouden donoren toch niet al te veel moeite moeten doen om gerechtigheid te scheppen en ons monster uit te schakelen? Net zoals malaria voortkomt uit een muggenplaag, zijn ook de Congolese problemen een gevolg van een massa actoren en factoren die allen hun kleine bijdrage leveren aan het ‘niet werken’ van een bepaald ‘systeem’.

 

Uiteindelijk bestaat er in Congo een soort ‘andere’ werkelijkheid. Er is zo veel armoede, er zijn zoveel zaken die hier op wieltjes lopen en daar écht helemaal niet lijken te werken. Zo moeten mensen bijvoorbeeld soms uren lopen om een beetje water te vinden. Ook zijn er dagelijks  elektriciteitspannes en kan men beter zwijgen over de gezondheidszorg, scholing en noem maar op.

 

In een toestand, die vaak meer weg heeft van overleven dan van leven, veranderen normen en waarden. Congo is een land met een verschrikkelijke geschiedenis waar een tweeëndertig jaar durende dictatuur een maatschappij van haar eigenheid heeft proberen te ontdoen. Een gevolg daarvan is dat de civiele maatschappij en het verenigingsleven daardoor tot op vandaag weinig georganiseerd lijken te zijn waardoor het wel vaker  ieder voor zich wordt.

 

Uiteindelijk is het normaal dat in een fase van overleven  alle middelen en kanalen worden ingezet om toch maar een deeltje van de taart te krijgen. Zo ontmoette ik bijvoorbeeld een wegenbouwer die in opdracht van de overheid een nieuwe weg moest maken. Hiervoor had de man een stevige som geld van de overheid gekregen om zodoende aan de wegenwerken te kunnen beginnen. De man was de overheid echter te slim af geweest, had zijn geld gepakt en was verhuisd. Geen weg, wèl een inkomen voor hem en zijn familie.

 

 Een andere man vroeg me geheel ongegeneerd om ‘belastingen’ te betalen om over een gammele plank te lopen die over een twee meter brede rivier lag. Hij had die plank ergens anders opgevist en zag zijn kans om de staat ( dit wordt nu wel een heel erg ruim begrip) te gebruiken in zijn eigen voordeel. Er zijn uiteraard nog miljoenen voorbeelden van dit soort situaties en het is duidelijk dat de éne al wat meer van het systeem profiteert dan de andere.

 

Het probleem met falende ontwikkelingshulp vandaag de dag is dat ontwikkelingsorganisaties het bestaande systeem in stand houden en soms zelf aanwakkeren. Eigenlijk kunnen we hier spreken van een zeker ‘sentimentalisme’. Een manier om – zoals de filosoof Achterhuis het zo mooi verwoord- te protesteren tegen machten waar men reeds voor gecapituleerd heeft. Aan de ene kant blijven de internationale ontwikkelingsorganisaties zoals de Wereldbank en de Belgische Technische Coöperatie namelijk de schijn hoog houden door allerhande praktische oplossingen aan te bieden voor welbepaalde problemen. Voorbeelden van zo’n praktische oplossingen zijn het graven van waterputten en het bouwen van scholen.  Maar aan de andere kant trachten deze organisaties niets te veranderen aan de actuele economische machtsverhoudingen die in stand gehouden worden. Er wordt ontwikkelingshulp verstrekt aan mensen op alle niveaus van de maatschappij die hiermee hun eigen levenssituatie en deze van hun entourage verbeteren. Zo is het installeren van een waterput maar nuttig als deze door iedereen gebruikt kan worden. Maar al te vaak blijkt echter dat deze waterput in beslag genomen worden door bijvoorbeeld de gemeente die het water uit de put tegen betaling gaat verkopen. Dit gaat uiteraard ten koste van de omgeving voor wie de hulp uiteindelijk toch bedoeld zou moeten zijn.

 

Het is voor de Wereldbank een evidentie geworden dat die praktische hulp gegeven dient te worden zonder dat men zich vragen stelt bij de implicaties. De manier van hulp geven maakt dat de rijkere groepen van de samenleving eerst bereikt worden. Op deze manier worden machtige actoren machtiger en blijven andere hun kinderen Shakira en Beyoncé noemen in de hoop dat, dankzij zo’n prachtnamen, hun kinderen op zijn minst een briljante toekomst tegemoet kunnen gaan. Een hoop die echter al bij voorbaat aan diggelen is.

 

 Je zou hieruit kunnen concluderen dat men maar beter meteen kan stoppen met het verstrekken van ontwikkelingshulp en dat het westen zich in zijn geheel moet terugtrekken. De rijken worden toch alleen rijker en de armen krijgen toch niet wat hen toebehoord. Een bedenking hierbij is dat men dit in het verleden reeds geprobeerd heeft en dat de kater die de bevolking daar aan overgehouden is nog steeds niet helemaal verteerd is. De thesis werd bijgevolg geen pleidooi voor het afschaffen van ontwikkelingshulp. Wel is het een warme oproep aan ontwikkelingorganisaties om zich anders te gaan organiseren zodat iedereen, dus ook zij wiens stem momenteel niet gehoord wordt, aan bod kan komen!

 

Download scriptie (4.44 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2009