Louis Wodon (1868-1946) jurist-kabinetschef-adviseur van Albert I en Leopold III.

Koen
Cools

LOUIS WODON: koninklijk jurist, kabinetschef en adviseur

 

In het najaar van 2001 verscheen het boek Koning en onderkoning, van de hand van de twee Wetstraat-specialisten Gui Polspoel en Pol Van Den Driessche. In hun publicatie lieten de journalisten hun licht schijnen op de figuur van Jacques van Ypersele de Strihou, de kabinetschef van koning Albert II. Zij noemden hem een “onderkoning” en probeerden de invloed van “de man achter de schermen” aan te tonen. Jarenlang werd en wordt gespeculeerd over de rol van kabinetschef van de koning in België. Toch moet er rekening mee worden gehouden dat ook de persoon die de functie bekleedt en de periode waarin ze wordt uitgeoefend sterk bepalend zijn.

 

Zo ook voor Louis Wodon. Het leven van Wodon speelde zich af tussen april 1868 en december 1946. In die periode werd België geregeerd door drie koningen. Met twee van hen had Wodon als kabinetschef persoonlijk te maken. Tot 1926 was Wodon actief als jurist aan de Université Libre de Bruxelles. De functie van kabinetschef van de koning oefende hij uit tot aan zijn zeventigste verjaardag in 1938. Tussen 1938 en 1946 bleef Wodon adviseur van de vorst.

 

JURIST

 

Tussen 1893 en 1926 bouwde Louis Wodon een succesvolle academische carrière uit als jurist aan de ULB. Na het einde van zijn academische loopbaan in 1926, zou hij zijn juridische ideeën nog jarenlang weergeven in de artikels die hij publiceerde bij de Académie Royale de Belgique. Wodon ontpopte zich als een realist en pragmaticus die het constitutioneel recht in de eerste plaats zag als een gewoonterecht. De Grondwet beschouwde Wodon als een communicatiemiddel dat de sociale voorschriften in een juridische vorm vastlegde. Volgens de jurist hadden tal van gewoonten en gebruiken de tekst van de Belgische Grondwet overwoekerd en zorgde dit voor de nodige verwarring. Wodon zag heil in een terugkeer naar de oorspronkelijke tekst en een politiek systeem waarin het Parlement een tweederangsrol kreeg toebedeeld. Hij lanceerde de idee van een “presidentiële Monarchie op zijn Belgisch”.

 

Zijn visie op de politieke partijen was minder flatterend. Deze evolueerden volgens hem tot “groepen en kliekjes” die enkel hun eigen belangen nastreefden. Volgens Wodon had elke samenleving nood aan een “onbetwistbare overste”, een rol die hij in 1938 concretiseerde met zijn these van de koninklijke voorrang. In de ogen van de jurist vervulde de vorst een morele en politieke rol die hem boven de rest van het politieke bestel plaatste. De Monarchie omschreef hij als “de hoogste en levende personificatie van de Natie”. De vorst stond door het zweren van de koninklijke eed in voor de naleving van de Grondwet en de wetten, de handhaving van de onafhankelijkheid en de bewaring van het grondgebied. Van hieruit beschikte hij over de koninklijke voorrang. Dit artikel zou de nodige weerklank vinden in de politieke wereld. 

 

KABINETSCHEF

 

Als kabinetschef paste Wodon zijn juridische ideeën toe op concrete situaties. Samen met koning Albert ontwikkelde hij een allergie voor de politieke partijen en het slecht werkende parlementaire systeem. De schuld hiervan legde hij bij de partijen die beschikten over onbekwaam, middelmatig personeel dat enkel oog had voor de eigen belangen. De kabinetschef nam de ministeriële solidariteit en het interpellatierecht op de korrel en beschouwde ze als uitvindingen die totaal vreemd waren aan de Grondwet. Het in onbruik geraakte koninklijke vetorecht wilde hij in ere herstellen. Ook de ministerkeuze was een voorrecht van de koning.

 

Onder koning Leopold werkte Wodon zijn ideeën verder uit. Eén van zijn centrale punten was dat ministers als individueel minister van de koning moesten worden beschouwd.  De vorst moest ministers kunnen kiezen op vlak van competentie en niet op vlak van politieke kleur. Dit had ook zijn gevolgen voor de ministerraden die volgens hem enkel tot doel hadden om het algemene beleid uit te stippelen. Wanneer een minister zijn ontslag aanbood, moest dit niet leiden tot het aftreden van de voltallige regering. Om weerstand te bieden tegen de crisis van de jaren dertig speelde Wodon met de idee van de extraparlementaire regeringen die bestonden uit “techniciens” of “vakministers”. Enkel zij – en niet de traag werkende coalitieregeringen – konden in de ogen van de kabinetschef de broodnodige hervormingen doorvoeren.

 

In verschillende nota’s verwees Wodon naar de situatie ten tijde van Leopold I. De kabinetschef had heimwee naar de tijd waarin de koning heerste én regeerde. Wodon verloor echter uit het oog dat ten tijde van de unionistische regeringen van Leopold I, er van politieke partijen nog geen sprake was en dat coalitieregering onder Leopold III onvermijdelijk waren. 

 

Op het vlak van de buitenlandse politiek pleitte Wodon voor een radicaal, onafhankelijke koers. Als klein land mocht België in geen geval verworden tot satelliet van de grootmachten. De geografische en historische ligging van het land brachten het volgens hem sowieso bij de neutraliteit. België diende in de woelige tijden gegarandeerd te worden, zonder zelf garant te zijn.

 

ADVISEUR

 

Tussen zijn pensioen in 1938 en zijn dood in 1946 behield Wodon zijn contacten met het Paleis. Zo bleef hij tijdens de jaren voor de Tweede Wereldoorlog hameren op de noodzaak van een grondige administratieve hervorming. Na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog verliepen de contacten tussen Wodon en het Paleis meestal via secretaris Robert Capelle. In de loop van de Tweede Wereldoorlog werden Wodons ideeën steeds radicaler. Na de oorlog moest er schoon schip worden gemaakt met de vooroorlogse politieke toestanden. De vorst zou in dit alles een centrale plaats krijgen en er moest een programma van “nationale wederopstanding” worden verwezenlijkt.

 

EEN VERVLOGEN REALITEIT

 

De denkbeelden van Louis Wodon waren radicaal.  Toch waren ze niet uniek in een periode van internationale crisis en instabiliteit. Bovendien stond in België de democratie nog maar in haar kinderschoenen. Na de stabiele, homogene regeringen van voor de Eerste Wereldoorlog leidde het algemeen enkelvoudig stemrecht in 1919 tot het ontstaan van coalitieregeringen. Dit alles zorgde voor de nodige kinderziekten en groeipijnen.

 

Terwijl het Belgisch politieke schaakspel al sinds 1830 verder aan het evolueren was, wilde Wodon tabula rasa maken en de koning terug centraal plaatsen. Daarna wilde hij de pionnen terugzetten zoals ze in 1831 stonden opgesteld. Dit vereiste de terugkeer naar een werkelijkheid die niet meer bestond. In het interbellum waren de politieke partijen en het algemeen enkelvoudig stemrecht immers een feit. Wodon deed de juiste vaststellingen in een periode van crisis. Vanuit zijn overtuigde liefde voor de Monarchie bood hij echter de verkeerde oplossingen. Wodon haalde de mosterd in het verleden, bij een vervlogen realiteit.

Koen Cools – september 2005

Download scriptie (993.97 KB)
Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2005