Kunnen vroegschoolse educatie en opvoedingsondersteuning de onderwijskansen van allochtone kinderen verbeteren? Een kwalitatief onderzoek op basis van interviews met allochtone moeders

Sara
Op de Beeck

Kunnen vroegschoolse educatie en opvoedingsondersteuning de onderwijskansen van allochtone kinderen verbeteren ?

 

Hoewel de overheid reeds verscheidene jaren inspanningen doet om ieder kind gelijke onderwijskansen te bieden, blijken bepaalde groepen nog steeds systematisch minder goed te presteren op het vlak van onderwijs. Eén van deze groepen zijn de allochtone kinderen. Allochtone kinderen lopen, in vergelijking met Belgische kinderen, zowel in het lager als in het secundair onderwijs vaker een schoolse achterstand op en worden vaker doorverwezen naar het buitengewoon onderwijs. Bovendien zijn ze oververtegenwoordigd in het beroepssecundair onderwijs en verlaten ze het secundair onderwijs vaker zonder diploma dan Belgische kinderen. Dit is meestal te wijten aan een aantal onderling samenhangende factoren. Allochtone gezinnen behoren bijvoorbeeld vaak tot de lagere sociale klassen. Deze gezinnen beschikken over een lager gezinsbudget, wat minder ruimte vrij laat voor het aankopen van onder andere schoolmateriaal, boeken en speelgoed. Er zijn ook een aantal factoren betreffende de etnisch-culturele afkomst die de ondermaatse onderwijspositie van allochtone kinderen mogelijk kunnen verklaren. Eén van die factoren is het feit dat de thuistaal vaak de taal van het land van herkomst is. Een taal kan het best aangeleerd worden op jonge leeftijd, maar aangezien vele allochtone kinderen vooraleer ze naar de kleuterschool gaan nauwelijks Nederlands horen, kunnen ze blijvend moeite hebben met de Nederlandse taal. Tenslotte dienen de oorzaken niet enkel gezocht te worden binnen het gezin, ook het onderwijs zelf kan allochtone kinderen (bewust of onbewust) discrimineren. Zo hebben leerkrachten soms, wegens vooroordelen, te lage verwachtingen voor allochtone kinderen. Dit kan een negatieve invloed hebben op hun schoolprestaties. Er zijn dus verscheidene factoren die kunnen verklaren waarom allochtone jongeren in het algemeen minder goed presteren op school dan Belgische (autochtone) kinderen. Het is quasi onmogelijk deze situatie te verbeteren aan de hand van slechts één strategie. Er zijn verschillende strategieën nodig die gelijktijdig de hele waaier van oorzaken dienen te bestrijden. In deze eindverhandeling worden twee van dergelijke strategieën van naderbij bekeken, namelijk vroegschoolse educatie en opvoedingsondersteuning.

 

Vroegschoolse educatie houdt in dat kinderen, vooraleer zij aan het leerplichtonderwijs beginnen, deelnemen aan educatieve programma’s. De fundamenten waarop een verdere succesvolle schoolloopbaan kan steunen, worden immers in grote mate op vroege leeftijd gebouwd. In België neemt vroegschoolse educatie de vorm aan van het kleuteronderwijs, waar kinderen van drie tot zes jaar terecht kunnen. Ook in het buitenland zijn een aantal vroegschoolse educatieve programma’s ontwikkeld, zoals High/Scope en Piramide. Uit evaluaties blijkt dat, indien dergelijke programma’s voldoende zijn uitgebouwd, de kinderen er voordeel uit kunnen halen. Sommige evaluaties tonen aan dat de kinderen die het programma volgden een betere kennis hebben van de onderwijstaal. Op basis van evaluaties van andere programma’s kan dan weer worden geconcludeerd dat de kinderen in het algemeen minder vaak schoolse achterstand oplopen, minder vaak worden doorverwezen naar het buitengewoon onderwijs, minder vaak in de laagste niveaus (beroepssecundair onderwijs) terecht komen en de school minder vaak verlaten zonder diploma. Vroegschoolse educatie blijkt de onderwijskansen van allochtone kinderen dus inderdaad te verbeteren.

 

Er werd in het kader van deze eindverhandeling een verkennend kwalitatief onderzoek uitgevoerd. Er werden diepte-interviews afgenomen bij 10 allochtone moeders van Marokkaanse, Kongolese, Pakistaanse en Oezbeekse herkomst. Hieruit bleek dat de meeste moeders zich bewust zijn van een aantal voordelen die het naar kleuterschool gaan met zich meebrengt. De moeders hebben een idee van de ontwikkelingsdoelen die in het kleuteronderwijs nagestreefd worden en beseffen dat het belangrijk is dat hun kinderen Nederlands leren en voorbereid worden op het eerste leerjaar.

 

Er zijn geen noemenswaardige nadelen verbonden aan het feit dat allochtone kinderen naar de kleuterschool gaan. Integendeel, kinderen van laaggeschoolde ouders die thuisblijven in plaats van naar de kleuterschool te gaan, halen hier niet echt een voordeel uit. Aangezien allochtone kinderen vaak laaggeschoolde ouders hebben, is het voor hen in het algemeen voordeliger om naar de kleuterschool te gaan in plaats van thuis te blijven. Er dient wel vermeld te worden dat allochtone kinderen vaker niet schoolrijp zijn in de derde kleuterklas. Een heleboel allochtone kinderen kunnen dus door het volgen van kleuteronderwijs hun achterstand ten opzichte van Belgische (autochtone) kinderen niet helemaal inhalen. Daarom wordt in de eindverhandeling een tweede strategie besproken die gericht is op de ouders in plaats van op het kind, namelijk opvoedingsondersteuning.

 

Het is belangrijk dat het kind thuis de ondersteuning krijgt die nodig is voor een succesvolle schoolloopbaan. Dit is voor vele allochtone ouders geen gemakkelijke opgave. Uit het kwalitatief onderzoek blijkt dat voornamelijk de gebrekkige kennis van het Nederlands en de laaggeschooldheid van een aantal moeders hun betrokkenheid bij de school kunnen belemmeren. Het is belangrijk deze moeders aan te sporen Nederlandse taallessen te volgen, aangezien ze dan beter kunnen communiceren met de school en ook thuis een betere ondersteuning kunnen bieden aan hun kinderen. Ieder kind verdiend immers gelijke kansen in het onderwijs.

Download scriptie (1.49 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Antwerpen
Thesis jaar
2006