J'aime j'aime la patrie: het eurovosiesongfestival als forum voor de uitdrukking van nationale identiteit tussen 1956 en 2003

Björn
Verdoodt

J’aime j’aime la patrie

Eurovisiesongfestival is mix van muziek én politiek

Poepsjieke cocktailjurken, middelmatige liedjes en de spannende puntentelling zijn al een halve

eeuw de vaste ingrediënten van het overbekende Eurovisiesongfestival. Ondanks de

neerbuigende kritieken van pers en publiek is de bejaarde televisiedame ook vandaag nog goed

voor honderden miljoenen kijkers en bijgevolg een speciale vermelding op de Europese

mediakalender waard. De wedstrijd is overigens meer dan pretentieloos vertier, zo werd onlangs

aangetoond. De 918 nummers van 48 jaar Songfestival zijn voor een licentiaatsonderzoek aan

een inhoudsanalyse onderworpen. Eurosong blijkt een veelgebruikt forum voor politieke

boodschappen, emotionele vaderlandse trots en opruiende oorlogstaal te zijn. Politics, twelve

points!

Liedjes uit twee dozijn Europese landen worden één na één vertolkt en daarna door jury’s of het

publiek op hun schoonheid (of herkomst) beoordeeld. Ziedaar de beginselen van de oudste nog

lopende televisieformule ter wereld: het Eurovisiesongfestival. Voor generaties Europeanen maakte de

wedstrijd deel uit van hun kindertijd, was ze de grote afwezige in de puberteitsjaren en werd ze

herontdekt eens de kinderen van toen zelf papa of mama geworden waren. Wie zou bij het bekijken

van de bonte verzameling Euro-artiesten het ook maar in zijn hoofd halen aan politiek te denken?

Toegegeven, de puntentelling roept soms vragen op, maar dat de wedstrijd propaganda zou zijn, daar

waren ze tot de val van de Muur enkel in het Oostblok van overtuigd. En toch blijkt er waarheid in de

hypothese te zitten.

Een nauwkeurige inhoudsanalyse heeft aangetoond dat iets meer dan 22 procent van alle

Eurovisienummers elementen van politiek of nationale identiteit bevatten. Dat lijkt niet veel, maar is

ongetwijfeld meer dan het aandeel in de liedjes die dagelijks op de radio te horen zijn. De heersende

definities van popmuziek benadrukken immers een universele, niemand-voor-het-hoofd-stotende

thematiek.

Scandinavië boven

De waaier aan identiteitsgebonden onderwerpen op Eurosong is breed: godsdienst, vaderlandsliefde,

oorlogsverklaringen en de eenmaking van Europa hebben we allemaal al gehad. Breekpunt in 48 jaar

songfestivalthematiek blijken mei ’68 en de opkomst van de nieuwe sociale bewegingen. Tot half de

jaren zestig waren de liedjes om ter braafst: plechtig gedeclameerde composities die enkel zoete

thema’s als verliefdheid of schoonheid tot onderwerp hadden. Als er al nationale elementen aan bod

kwamen, ging het vaak om lofbetuigingen aan het eigen land. Mooie voorbeelden daarvan zijn De

vogels van Holland uit 1956 en Nur in der Wiener Luft van Oostenrijk uit ’62. Het waren de

Scandinaviërs die in 1966 het vuur aan de lont staken met een stevig Deens emancipatorisch lied. In

For din skyld (Om je bestwil) zette zangeres Birgit Bruel haar man stevig op zijn plaats. De Noorse en

Zweedse buren hadden de boodschap begrepen. Een jaar later kloeg Odd Børre in Stress de jachtige

westerse samenleving aan, in Judy min vän (Judy mijn vriendin) deed de Zweed Tommy Körberg in

’69 met het materialisme hetzelfde. Voor hem liever love and peace dan dure wijn en een kleuren-tv.

Noord-Europa bleek wel vaker haantje de voorste om nieuwe thema’s bij de Eurovisiekijker te

introduceren. Zo liet Noorwegen als eerste land minderheidsgroepen op het festival aan bod. In 1960

gebeurde dat met Voi-voi nog op een paternalistische manier; maar twintig jaar later was Samiid

Ædnan (Samenland) een vlijmscherpe aanklacht tegen de toenmalige Noorse regering die de Lappen

te veel culturele rechten ontzegde. Om de vergelijking met de rest van Europa te maken: bij Frankrijk

duurde het tot de jaren negentig voor de Corsicaanse, Bretoense en Noord-Afrikaanse

gemeenschappen een microfoon in de hand kregen en Spanje blokt tot vandaag Eurosongliedjes over

Catalaanse of Baskische thema’s af.

Napalm

Ondanks de Scandinavische pioniersrol is het vooral Zuid-Europa dat op het Eurovisiesongfestival het

politieke mooie weer heeft gemaakt. Niet alleen brachten landen als Portugal, Israël en de

Balkanrepublieken vaker nationalistische teksten; de gebruikte woordenschat was ook van een steviger

kaliber. Het schoolvoorbeeld is Panaya mou, panaya mou (O vaderland, o vaderland) uit 1976, waarin

de Griekse Mariza Koch de toestand op Cyprus na de inval van de Turken in ’74 beschrijft. Als je

vernietigde ruïnes ziet, o moeder, zal het niet van andere tijden zijn - Door napalm zal het gebrand

hebben, oh moeder - Het zijn duizend stukken puin van gisteren is beslist andere koek dan I love you

en J’aime la vie. Geen wonder dat Turkije in ’76 van het Songfestival wegbleef.

Israël, een land dat eveneens in conflicten met de buren is verwikkeld, durfde ook met scherpe

zinssneden uitpakken. In 1983 bezong Ofra Haza in Hi (Levend) de overlevingsdrang van het joodse

volk, net op het moment dat het Songfestival in Duitsland werd georganiseerd. Een statement van

formaat dat met een zilveren plak beloond werd. De Israëli’s zorgden nog een tweede maal voor

opschudding in 2000, toen het kwartet PingPong een liefdesrelatie tussen een Israëlisch meisje en een

Syrische jongen bezong.

Portugal houdt het minder choquerend, maar niet minder interessant. De Portugese songfestivalhistorie

is een echt sprookje. Onder dictator Salazar blonken de Eurovisieliedjes uit in saaiheid en

oubolligheid. Dat veranderde in 1973 met Tourada (Stierengevecht), waarin Salazar impliciet met een

‘beest dat tot sterven moet worden gebracht’ werd vergeleken. Het leverde de auteur drie maanden cel

op. Een jaar later was de songfestivalinzending E depois do adeus (Na het afscheid) op 24 april het

teken om de revolutie te laten beginnen en de democratie binnen te halen. Nog het hele decennium

lang zouden de Portugese liedjes Europa aan die gebeurtenis doen herinneren. Eind jaren tachtig deed

een nieuw soort nationalisme zijn intrede. Portugal wijdde de ene songfestivalinzending na de andere

aan haar beroemde ontdekkingsreizigers die ‘lichtbakens van cultuur over heel de wereld uitdroegen’,

zo verwoordde Conquistador (Veroveraar) uit 1989 het althans. Het lelijke eendje was een prachtige

Portugese zwaan geworden.

Europa

Hoe sterk bepaalde landen hun nationale identiteit op het Songfestival tentoonspreiden, zo weinig

aandacht hebben de meesten voor Europa als geheel. Het mag eigenlijk niet verwonderen. Eerder

wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat mensen zich zelden in de eerste plaats Europeaan

voelen. De weinige keren dat Europa op Eurosong (what’s in a name?) toch aan bod kwam, was rond

scharniermomenten in het integratieproces. Zo brachten de val van de Muur en de nakende

eenheidsmarkt liedjes als Insieme 1992 (Samen 1992) en Sole d’Europa (Zon van Europa) voort. En in

2002 - het jaar van de euro - bezong Spanje de eenheid van het oude continent in Europe’s living a

celebration (Europa houdt een feestje), maar daar blijft het dan ook bij. Er is nog veel werk aan de

Euro-winkel.

Verschraling

De laatste jaren maakt het Songfestival een ware metamorfose door. In een poging tot modernisering

werd de MTV-aanpak ingehaald met het verdwijnen van het orkest en in veel gevallen de liedjes in de

eigen taal tot gevolg. Voorlopig leidt het programma er qua kijkcijfers niet onder en blijft de

belangstelling groot. Op inhoudelijk vlak heeft de nieuwe formule echter wel haar gevolgen. Met het

wegvallen van de eigen taal is het aantal politiek of cultureel geïnspireerde liedjes de laatste zes jaar

gevoelig teruggevallen. Gevolg: een stijgend aandeel van universele waarden als liefde en geluk in de

teksten uit zowat alle landen. De verschraling die zo vaak aan Eurosong wordt toegeschreven, zet nu

pas echt door. Op wetenschappelijk vlak beslist een jammerlijke evolutie. De weinige politiek

geïnspireerde literaire werkjes dreigen immers te verdrinken in een zee van Angelsaksische

nietszeggendheid. Werp de reddingsboei!

Universiteit of Hogeschool
Vrije Universiteit Brussel
Thesis jaar
2003