Jager-verzamelaars in de marge van de Congolese samenleving: de Liofe, de Batwa, de Batsua of de Bangele van Centraal-Congo

Jesse
Verschuere

 

De jager-verzamelaars van sub-Sahara Afrika worden tot op vandaag nog steeds omhuld met een mythische waas van primitiviteit, waaruit vele negatieve stereotypen voortkomen, die zowel in het Westen als in de lokale samenleving aan hen worden toegekend. Ze zijn in het Westen beter gekend als “de Pygmeeën”, een mythische term die door Homeros in het derde boek van zijn fantasierijke Ilias werd geïntroduceerd om een dwergvolk aan te duiden die tegen kraanvogels ten strijde trok. Toen Georg Schweinfurth tijdens zijn expeditie in 1870 de Centraal-Afrikaanse ‘Akka’ ontmoette, identificeerde hij deze meteen als de legendarische “Pygmeeën”, die hij uit de Griekse mythologie kende. Deze negatief geladen term werd door vele academici, kolonialen en missionarissen probleemloos overgenomen, zodat het in een mum van tijd de gangbare – Westerse – benaming werd om de verschillende groepen jager-verzamelaars in de Afrikaanse, equatoriale bosgordel aan te duiden. Als gevolg van het evolutionaire denken werden deze “Pygmeeën” als de prototypes van de moderne mens gedefinieerd, die in elk opzicht ondergeschikt zouden zijn aan de  blanke Europeaan. Vandaag fungeert de term “Pygmee” – waaraan tal van negatieve connotaties verbonden zijn – nog steeds als een populair, etnisch containerbegrip om naar deze groepen jager-verzamelaars te verwijzen.

Dit is ook het geval voor de jager-verzamelaars in het centrum van Congo, die ik in het najaar van 2008 heb bezocht in kader van mijn eindverhandeling als antropoloog. Zowel op lokaal en internationaal niveau worden zij  immers als tweederangsburgers beschouwd. Volgens de Wereldbank en de 'Commission Interministrielle de conversion des titres forestiers’ zouden er zelfs helemaal geen jager-verzamelaars meer in territoire Ikela bestaan. De Liofe – zoals zij zichzelf noemen – worden op die manier gereduceerd tot louter historische creaturen, zodat zij met betrekking tot de bestemming van hun leefgebied  geen enkel recht van spreken krijgen. Ook op lokaal vlak leven deze jager-verzamelaars zowel letterlijk als figuurlijk in de marge van de microsamenleving. Enerzijds liggen een aantal sociale en economische factoren aan de grondslag van deze marginale positie, zoals onder andere de moeilijke combinatie van een sedentaire levensstijl met het traditionele systeem van levensonderhoud dat uitsluitend op het jagen en verzamelen is gebaseerd, terwijl anderzijds ook de ideeën en opvattingen in beschouwing moeten worden genomen, die bepalend zijn voor de interactie tussen jager-verzamelaars en landbouwers. De actieve marginalisering en discriminatie vanwege de naburige landbouwersgemeenschap, die er vele, historische, overgeleverde vooroordelen ten aanzien van de ‘eerste burgers’ op nahoudt, mag geenszins naar het achterplan worden verwezen. Dit kadert immers in een uitgebreide ideologie, die jager-verzamelaars onder de autoriteit van de naburige landbouwersgemeenschap plaats en zodoende de landbouwers in hun superioriteitsgevoel bevestigt.    

De systematische, sociale en economische uitbuiting vanwege de naburige landbouwersbevolking, toont zich onder andere in de structuur van de dorpjes die ik heb bezocht. Zo leven de jager-verzamelaars haast letterlijk in de marge van de door landbouwers gedomineerde samenleving. Steeds opnieuw ondervond ik dat de woningen van de jager-verzamelaars zich op een zekere afstand van de woningen van de naburige landbouwersgemeenschap bevonden; hetzij aan de uiterste rand van de landbouwersnederzetting, hetzij in een afzonderlijke nederzetting op een kleine afstand van de dominante landbouwersgemeenschap. Verder is het zo dat de teloorgang van het Congolese regenwoud de situatie er echter niet beter op maakt, gezien de jager-verzamelaars voor hun voedselvoorziening steeds meer afhankelijk worden  van de naburige landbouwers, die zich daar trouwens donders goed bewust van zijn en dat ook tot het diepste van de snee uitbuiten. Zelden zal een landbouwer een eerlijke prijs betalen aan een jager-verzamelaar. Dagelijks worden de jager-verzamelaars dan ook door hun buren geminacht en beschimpt, die hun naam - ‘Liofe’, ‘Batwa’, ‘Batsua’ of ‘Bangele’ – zelfs regelmatig als scheldwoord gebruiken. Een andere manier voor vele jager-verzamelaars om bij te verdienen is het verrichten van allerhande diensten voor leden van de landbouwersgemeenschap. De aard van deze diensten kunnen heel uiteenlopend zijn, maar meestal gaat het om het werken op de landbouwvelden, in ruil voor een kleine vergoeding, die zelfs door de opdrachtgevers als veel te laag wordt beschouwd. 

Als tweederangsburgers bevinden zij dus in een situatie van extreme armoede met een slechte levenskwaliteit en een hoge sterftegraad tot gevolg. Verder is ook zo dat het voor jager-verzamelaars tegenwoordig bijzonder moeilijk is om in hun regio en binnen de etnische grenzen een beschikbare huwelijkspartner te vinden. Vaak zijn de lokale jager-verzamelaarsgemeenschappen immers zodanig klein in omvang dat alle jager-verzamelaars van een bepaalde regio met elkaar verwant zijn, zodat zij als het ware op een actieve zoektocht zouden moeten gaan om binnen de eigen groep een beschikbare huwelijkspartner te vinden. Verder is het zo dat een huwelijk met een man uit jager-verzamelaarsgemeenschap voor een meisje uit de landbouwersgemeenschap door de landbouwersbevolking volstrekt als taboe wordt beschouwd. Een huwelijk tussen een meisje uit de jager-verzamelaarsgemeenschap en een man van de naburige landbouwersgemeenschap wordt daarentegen al vlugger aanvaard en kan voor het meisje zelfs een sociale promotie betekenen. Bovendien is de bruidschat voor een jager-verzamelaarsmeisje gemiddeld veel lager dan een bruidschat voor een meisje uit de landbouwersgemeenschap. Dergelijke huwelijken komen dan ook veel vaker voor. Wegens gebrek aan middelen zijn vele mannen uit de jager-verzamelaarsgemeenschap echter genoodzaakt om celibatair te blijven. Dit alles heeft tot gevolg dat het aantal jager-verzamelaars in het centrum van Congo (Ikela – Opala – Lomela) in slechts dertig jaar tijd reeds meer dan gehalveerd is. “Bokaso Bekanga, de laatste Liofe van Bokole, is reeds een tiental jaar geleden gestorven”, vertelt Bokoko Ikofo me, één van de oudste Boyela-mannen van het dorpje Bokole, als ik hem vraag of er nog Liofe in Bokole woonden. “Vroeger woonden zij in het woud”, vervolgt hij, “achter de huizen van de Boyela, maar daar is nu haast niets meer van te zien.” Enkele mannen begeleiden me naar een landbouwveld, op een vijftigtal meter van de dorpskern, aan de rand van het woud, waar veertigtal jaar geleden nog zo’n dertigtal Liofe hadden gewoond. Nu is een verroeste ijzeren pan het enige zichtbare spoor dat van hun toenmalige aanwezigheid getuigt. Dit lot was ook vele andere, nabijgelegen dorpjes beschoren, zodat er momenteel in totaal nog maar een vijftigtal Liofe in territoire Ikéla overblijven. Het lijkt dan ook maar een kwestie van tijd vooraleer deze minderheidgroep voorgoed van deze aardbol verdwenen zal zijn.

Tot nu toe kunnen de jager-verzamelaars van Centraal-Congo nauwelijks rekenen op externe steun, die hun penibele situatie meer draaglijk tracht te maken. De werking van de NGO OSAPY in Lieke Moke vormt daarop een bescheiden uitzondering. Toch is er bij de lokale ontwikkelings-actoren wel een zekere interesse voor het ‘omkaderen’ van de lokale jager-verzamelaarsgemeenschappen te merken. De vraag is echter of de projecten, die zij voorstellen, wel degelijk het welzijn van de jager-verzamelaars beogen en niet eerder een eenzijdige assimilatie van de jager-verzamelaars aan de naburige dominante landbouwers-bevolking zullen betekenen.