De subjectiviteit van Amerikaanse kredietratingagentschappen

Lisa
Soenen
  • Lore
    Surmont

Kennen de grote Amerikaanse kredietratingagentschappen hun ratings op een objectieve manier toe? Ondanks de kritiek die ze de afgelopen jaren kregen werd een opmerkelijk resultaat gevonden. Moeten de investeerders niet beter beschermd worden en kan de overheid hier een rol in spelen?

Een kredietratingagentschap kent een rating toe aan emittenten zoals bijvoorbeeld financiële en niet-financiële instellingen. Investeerders zullen zich op deze kredietratings baseren bij hun keuze naar een goede investering. Een betere kredietrating leidt namelijk tot een lagere kans op faling voor de instelling en dus tot een grotere kans dat de investeerders hun geld zullen terugkrijgen.

Al sinds het uitbreken van de crisis in 2002 zijn kredietratingagentschappen onder vuur komen te liggen. Het onterecht geven van een te hoge kredietrating aan bedrijven die later faalden, werd hen kwalijk genomen. Ook tijdens de financiële crisis van 2008 begingen de kredietratingagentschappen dezelfde fout door aan risicovolle producten een te rooskleurige rating toe te kennen. Dit mede omdat ze nauw betrokken waren bij de creatie van deze producten en dus minder geneigd waren deze streng te beoordelen.

De twee kredietratingagentschappen met het grootste marktaandeel zijn Moody’s en Standard & Poor’s. Aangezien beide in de Verenigde Staten gevestigd zijn, kan de vraag gesteld worden of ze een betere rating zullen toekennen aan Amerikaanse financiële instellingen in vergelijking met de rating die ze toekennen aan de Europese tegenhangers. Mocht er een dergelijk home bias effect optreden in de markt van kredietratingagentschappen, dan zouden Amerikaanse financiële instellingen onterecht meer investeringen kunnen aantrekken dan de Europese financiële instellingen. In de Verenigde Staten zou de economie dan een boost krijgen inzake BBP, financiering en werkgelegenheid.

In het onderzoek werd nagegaan of de Amerikaanse kredietagentschappen hun ratings aan financiële instellingen effectief op een subjectieve manier toekennen. Er werd, gebaseerd op voorgaand onderzoek, verondersteld dat dit het geval is. Het uitgangspunt was dan ook dat, ondanks ze dezelfde kans op faling hebben, de Amerikaanse financiële instelling toch een betere rating zou krijgen dan de Europese.

Uit ons onderzoek bleek dat er helemaal geen sprake is van home bias. Integendeel, er werd een omgekeerde home bias gevonden. Het zijn dus de Europese financiële instellingen die een betere rating krijgen in vergelijking met een Amerikaanse financiële instelling met eenzelfde kans op faling.

Een reden voor deze omgekeerde home bias zou kunnen zijn dat kredietratingagentschappen meer instellingen uit Europa willen aantrekken om zo hun portfolio uit te breiden. In ruil voor een hogere rating zullen de Europese financiële instellingen waarschijnlijk sneller toehappen, aangezien een hogere rating impliceert dat er meer investeerders kunnen worden aangetrokken. Een andere reden zou kunnen zijn dat kredietratingagentschappen makkelijker aan informatie geraken over instellingen in hun eigen land en deze daardoor nauwkeuriger, maar ook strenger kunnen beoordelen. Het is ook belangrijk om op te merken dat het omgekeerde home bias effect meer aanwezig is bij de betere ratings dan bij de slechte. De kans op faling is bij deze groep namelijk kleiner, waardoor een foutieve rating minder snel aan het licht kan komen.  

Om de goede werking van de markt te garanderen is dus een objectief ratingmodel noodzakelijk. Het opentrekken van concurrentie zou hierbij zeker helpen. Ook moet de transparantie binnen ratingmodellen verhoogd worden zodat de objectiviteit makkelijker kan worden nagegaan. De overheid kan hierbij een rol spelen door middel van extra reguleringen.

Download scriptie (1.69 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2016
Promotor(en)
Jessie Vantieghem
Kernwoorden