Het verhaal van een klas. Een kwalitatieve longitudinale studie naar de schoolse levensloop van kinderen. Fase II: 2005-2007

Inneke
Berghmans
  • Leen
    MAst

Inneke Berghmans & Leen Mast



HET VERHAAL VAN EEN KLAS.

Een longitudinale studie naar de schoolse levensloop van kinderen.

“Juf, juf! Kom eens kijken wat ik gemaakt heb!” Met pretoogjes laat Robbe zijn creatief

bouwwerk zien. “Als ik dit hier zo zet hé, dan blijft dat hangen!” De juf glimlacht. Robbe is

een ondernemende kleuter, telkens dolenthousiast over zijn nieuwe ontdekkingen. Een

droom van een kind, helemaal rijp om naar het eerste leerjaar te gaan.

Echter, 1 oktober in het eerste leerjaar, Robbe ligt languit op zijn bank. Al die invulblaadjes

en saaie rekensommen… pfff… lezen, rekenen, schrijven… het boeit hem niet meer. Hij telt

de uren af tot de bel gaat zodat hij thuis snel kan kijken hoe zijn rupsen het stellen in het

aquarium. Ook zijn vogelkastje wil hij afwerken zodat hij zijn gevonden weesvogeltje goed

kan verzorgen. Zijn ouders maken zich zorgen. Waarom vindt een kind met zulke

capaciteiten zijn draai niet in het eerste leerjaar? Waarom zien we Robbe stilaan veranderen

in een stille leerling met zo weinig motivatie?

Om op deze en vele andere vragen een antwoord te vinden, werd in 2002 een nieuw project

opgestart. Een onderzoek uniek in Vlaanderen. Een vijftigtal kinderen werd (en wordt) vanaf

de start van de kleuterschool wekelijks geobserveerd, getest en bevraagd. Momenteel

bevinden zij zich in het tweede leerjaar. In het onderzoek staan vooral de betrokkenheid en

het welbevinden van de kinderen centraal. Maar ook de competenties, de emotionele basis,

motivatie, zelfsturing, exploratiedrang en interesses van een kind worden nauwkeurig in

kaart gebracht. Van peutertijd tot volwassenheid nagaan hoe het een kind vergaat op de

schoolbanken, dat is het doel.

De kindprofielen die hieruit voortvloeien, leveren een schat aan informatie. De meest

markante vaststelling tot nog toe, blijkt het belang van zelfsturing, in het bijzonder bij de

overgang naar de lagere school. Zelfsturing verwijst naar de mate waarin iemand kansen in

zijn omgeving ziet en benut, gebruik makend van de eigen competenties. Een zelfsturend

kind kan zich goed uit de slag trekken en geeft niet op bij de eerste hindernis. Kortom, het is

een kind dat weet wat het wil en er alles aan zal doen om zijn doel te bereiken.

Het hoeft geen betoog dat het al of niet zelfsturend handelen een belangrijke invloed kan

uitoefenen op het ontwikkelingsverloop van een kind. Tijdens het onderzoek stellen we vast

dat kinderen met een hoge zelfsturing sneller tot een diepgaand leerproces komen en hun

competenties ten volle ontwikkelen. Jammer genoeg stellen we ook het omgekeerde vast.

Na een diepgaande analyse van de eerste vijf jaren van de schoolloopbaan blijkt dat we voor

één op drie kinderen een ‘eerder zorgwekkende’ prognose moeten stellen. Nagenoeg 10%

van de kinderen wordt zelfs als ‘zeer zorgwekkend’ bestempeld. Interventies zijn hier meer

dan noodzakelijk. Opvallend is dat het net deze kinderen zijn die stuk voor stuk over een

zwakke zelfsturing beschikken. De negatieve gevolgen nemen verschillende vormen aan:

Sommigen vertonen sociale interactiemoeilijkheden (68%), anderen een tekort aan

zelfvertrouwen (45%). Nog andere kinderen uiten een uitgesproken demotivatie en dreigen

zelfs op de leeftijd van 6 jaar al af te haken op schools vlak (36%).

Merkwaardig genoeg ligt het niveau van zelfsturing bij deze kinderen veel hoger in de

kleuterklas vergeleken met dat in de lagere school. Blijkbaar gaat het sterke zelfsturend

potentieel dat op jonge leeftijd aanwezig is vaak verloren bij de overstap naar het eerste

leerjaar. Een spijtige zaak, als we kijken naar de huidige maatschappij die steeds hogere

eisen stelt aan ons zelfsturend vermogen.

Bij nadere analyse blijkt dat bepaalde aspecten in de klasomgeving hier een cruciale rol

spelen. Leerkrachten die erin slagen om aan te sluiten bij de leefwereld van hun leerlingen,

die kinderen weten aan te zetten tot verdere exploratie en ruimte bieden voor kindinitiatieven,

slagen erin de zelfsturing van kinderen te prikkelen. Vooral kleuterleid(st)ers blijken hier sterk

in. Echter, in het eerste leerjaar is de algemene vaststelling dat de leerplannen en

handboeken vaak zo centraal staan dat de leerkracht het belang van een gevarieerd,

kindgericht en prikkelend didactisch aanbod wat uit het oog durft te verliezen.

De gevolgen voor het zelfsturend potentieel van kinderen zijn soms drastisch. Van een

omgeving waarin ze te allen tijde zelfsturend aan de slag konden, belanden velen nu in een

situatie met zodanig strakke regels dat ze eigen sturing lijken te verliezen. Ze moeten de

verantwoordelijkheid voor hun leerproces uit handen geven en enkel nog doen wat van hen

gevraagd wordt. Een hele groep kinderen verliest hierdoor interesse. Ze haken stilaan af.

Een andere groep valt dan weer te typeren als ‘vlijtig’. Zij conformeren zich zodanig aan

verwachtingen dat ze hun eigen zelfsturend vermogen aan de kant schuiven. Opdrachten die

de leerkracht geeft, worden steeds nauwgezet uitgevoerd. Wanneer de verwachtingen echter

niet heel duidelijk zijn, kunnen zij moeilijk invulling geven aan hun denken en handelen.

Deze opvallende vaststelling is in grote tegenstelling met de steeds hogere eisen die de

huidige maatschappij stelt aan ons vermogen om zelfsturend en ondernemend aan de slag

te gaan. Er wordt verwacht dat we in staat zijn om allerlei keuzes te maken en een eigen

weg te vinden. ‘Ondernemingszin’ zou dan ook terecht thuis moeten horen binnen de

vakoverschrijdende eindtermen. Toch blijkt uit dit onderzoek dat het in de huidige

onderwijspraktijk slechts een marginale plaats krijgt toebedeeld.

De uitdaging van iedere leerkracht lijkt erin te bestaan een balans te zoeken tussen een

kindgerichte en curriculumgerichte invulling van de klaspraktijk. Het komt erop aan om

elementen van kinderlijke fascinatie en mogelijkheden tot zelfstandig handelen aan te grijpen

om hen ook in de klas te laten genieten van hun leerproces. Niet door één keer per jaar aan

projectwerk te doen, maar door dagelijks aandacht te besteden aan het zelfsturend

vermogen van kinderen. Men moet de grens tussen schools en buitenschools leren

vervagen. Kinderen kunnen mee beslissen over het reilen en zeilen in de klas. Betrek hen bij

het uitklaren van een ruzie of het bepalen van klasregels. Leer ze voor- en nadelen van

verschillende opties afwegen, help hen doordachte keuzes maken. Geef hen ook

verantwoordelijkheden. Immers, voor wat hoort wat. Als zij leergierig de middeleeuwen willen

uitdiepen, laat hen dan materiaal en ideeën aandragen om hun initiatief vorm te geven. Al

deze soms grote, maar vooral vele kleine aanpassingen dragen in sterke mate bij tot het

stimuleren van vaardigheden die aan de basis van een goede zelfsturing liggen.

De boodschap die wij willen uitdragen, is: “Bied de nodige structuur, maar geef hierbinnen

ook voldoende ruimte aan het kind. Verlies hun perspectief niet uit het oog. Luister naar het

kind, kijk naar het kind, verplaats je in zijn (be-)leefwereld. Laat een kind zélf (genietend)

leren!”

Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2008