Het effect van levensstijlinterventie op het lichaamsgewicht en metabole parameters bij pre-puberale kinderen

Meghan
Bauwens

Het metabool syndroom bij pre-puberale kinderen: een onzekere toekomst?

Tegenwoordig hoor je steeds meer over het metabool syndroom. Maar wat is het metabool syndroom juist? Komt het ook voor bij jonge kinderen (pre-puberaal) en aan wat moet een levensstijlinterventie voldoen om een gunstig en blijvend effect te verkrijgen? Met andere woorden: hoe kunnen we deze kinderen zo optimaal mogelijk hulp bieden? Een antwoord op onder meer deze vragen biedt het eindwerk van Meghan Bauwens, ondertussen afgestudeerd aan de Plantijn Hogeschool als diëtiste. De titel van het werk: ‘Het effect van levensstijlinterventie op het lichaamsgewicht en metabole parameters bij pre-puberale kinderen’.

Het aantal kinderen met overgewicht of obesitas neemt alsmaar toe. Het is zorgwekkend omdat dit een verhoogd risico inhoudt voor het ontwikkelen van het metabool syndroom (MetS). Het MetS is een complexe aandoening dat verschillende risicofactoren omvat. Deze risicofactoren zijn o.a. een toegenomen middelomtrek, een verhoogd suikergehalte, een verhoogd lipidengehalte in het bloed en een verhoogde bloeddruk. Tot op heden is er geen eenduidige definitie voor zowel volwassenen als kinderen door het nog ontbreken van cruciaal belangrijke informatie. Het exacte percentage dat weergeeft hoeveel personen lijden aan het MetS is dus nog steeds onduidelijk. Het is wel bekend dat het MetS verder evolueert naar diabetes type 2 (suikerziekte) en hart- en vaatziekten op jong volwassen leeftijd. De angst vergroot dan ook sterk voor toekomstige epidemieën van zowel diabetes type 2 als hart- en vaatziekten bij jongeren. Belangrijk is hier een stop aan toe te roepen. Echter, over het MetS is nog niet ‘alles’ bekend. Het ontstaan van de aandoening is niet helemaal duidelijk en de puberteit maakt het definiëren zodanig moeilijk waardoor onderzoek, preventie en interventies nu nodig zijn.

Tot op heden is er weinig onderzoek verricht naar de risicofactoren van het MetS tijdens interventiestudies met jonge kinderen (<10jaar). De interventies, studies waaraan kinderen deelnemen, zijn gericht op hoe het MetS voorkomen of behandeld kan worden. Het eindwerk bundelt de resultaten van enkele van deze studies tot een artikel. Het geeft antwoord op de vraag welk effect een interventie heeft op de onderzochte parameters (bijvoorbeeld middelomtrek) bij pre-puberale kinderen met overgewicht of obesitas al dan niet met het MetS. De studies tonen bij aanvang dat kinderen met overgewicht of obesitas minder gunstige waarden hebben dan kinderen met een normaal gewicht. De kinderen met een normaal lichaamsgewicht hebben bijvoorbeeld een kleinere middelomtrek en een minder hoge bloeddruk. De ontwikkeling van het MetS moet dus voorkomen worden bij kinderen met overgewicht of obesitas. Hulp moet worden geboden.

De effecten van de interventies werden besproken en deze resultaten leidden tot enkele aandachtspunten voor toekomstig onderzoek. Het is van belang de onderzoeksresultaten onder te verdelen naargelang geslacht en leeftijd en dit zowel voor als tijdens de puberteitsperiode. Bepaalde parameters gedragen zich verschillend afhankelijk het puberteitsstadium. Ten tweede gaat er aandacht naar de inhoud van het programma. Elke interventie moet leiden tot een verbetering in de gezondheid van het kind, meer bepaald door een vermindering in de graad van obesitas mogelijk te maken. Om gewichtsstabiliteit of –verlies te bekomen is zowel voedingsvoorlichting, gedragsverandering als het bevorderen van de fysieke activiteit noodzakelijk. Opteer voor het maken van betere voedingskeuzes, aan de hand van de principes van gezonde voeding. Dit is effectiever op lange termijn. Beweging moet gestimuleerd worden en sedentair gedrag dient beperkt te worden. Gedragsverandering is een derde en zeer belangrijke pijler omdat de veranderingen die bekomen worden in voeding en lichamelijke activiteit meestal een tijdelijk karakter aannemen. Als er voldoende aandacht wordt besteed aan gedragsverandering kan dit ombuigen tot een meer gunstig en blijvend karakter. Ten derde bereikt een 1 jaar durende interventie, die metabole en andere parameters bestudeert, positieve resultaten. Om meer significante verschillen waar te nemen kan een langdurige tijdsperiode aangewezen zijn. Naast deze tijdsduur is opvolging en eventuele bijsturing noodzakelijk om te voorkomen dat kinderen in oude gewoonten hervallen. Verder is de betrokkenheid van de ouders bij de interventie zeer belangrijk. De ouders en/of familie worden trouwens aanzien als het meest belangrijke middel om blijvende gedragsverandering te bekomen bij de jonge populatie. Er moet in de toekomst ook aandacht gaan naar de intensiteit van de interventie en naar groepseducatie. Als een bijeenkomst vaker plaatsvindt, vergroot de betrokkenheid met professionals en zal een beter resultaat verkregen worden.

Een levensstijlinterventieprogramma blijkt effectief te zijn voor zowel het verminderen van de graad van obesitas of overgewicht als het positief wijzigen van de componenten van het MetS. Wijzigingen in levensstijl kan dus het risico op het MetS beperken of de ontwikkeling trachten te voorkomen. Hierdoor verbetert ook het risicoprofiel voor diabetes type 2 en hart- en vaatziekten. Het is duidelijk dat de levensstijlwijzigingen met aandacht voor gezonde voeding en lichamelijke activiteit, de belangrijkste steunpilaren vormen van de behandeling. Dit krijgt dan ook voorrang op de focus naar elk individueel component.

Bijkomende studies blijven echter een noodzaak, waarbij deze aangehaalde punten de aandacht verdienen.


 

Download scriptie (790.69 KB)
Universiteit of Hogeschool
AP Hogeschool Antwerpen
Thesis jaar
2012
Thema('s)