Fysisch antropologisch onderzoek van rurale populaties in middeleeuws Vlaanderen in Noordwest-Europees perspectief adhv Moorsel

Marit
Van Cant

 

Het fysisch antropologisch onderzoek van 103 (post)middeleeuwse skeletindividuen uit het landelijk gesitueerde Moorsel in Vlaanderen vormde de aanzet van een comparatieve analyse m.b.t. de algemene gezondheidstoestand van rurale middeleeuwse populaties uit Noordwest-Europa. Om tot deze doelstelling te komen, hanteerden we, indien toegankelijk, de fysisch antropologische rapporten van elf geselecteerde casussen en waarbij tevens de problematiek inzake de discipline van de fysische antropologie per besproken land aan het licht kwam. Hierbij viel eveneens de beperking op inzake de studie van rurale (middeleeuwse) populaties, zeker betreffende een gemeenschap met een lagere sociale status. Veelal situeert het osteologisch onderzoek zich op skeletcollecties afkomstig uit kerken en/of in een stedelijke context waardoor we omwille van deze beperking in tijd en ruimte genoodzaakt waren een beroep te doen op urbane en/of in één casus een negentiende-eeuwse referentiepopulatie, zij het van een lagere klasse zodat we dit alsnog als een contrast konden beschouwen.

 

Desalniettemin leverden de onderzoeksresultaten een eerste impressie op aangaande paleodemografische en paleopathologische gegevens van Noordwest-Europese populaties uit hoofdzakelijk rurale gebieden in de middeleeuwen. Allereerst resulteerde de osteologische analyse van Moorsel, desondanks de gedeeltelijk kwalitatieve en kwantitatieve goede bewaring, in enkele opmerkelijke vaststellingen zoals een meer evenwichtige ratio tussen mannen en vrouwen, in tegenstelling tot skeletcollecties uit kerken waarbij een dubbel aantal mannen wordt aangetroffen, en een overduidelijke spierbelasting bij de beide geslachten, niettegenstaande verschillen inzake inserties van de spieren en ledematen. Ook constateerden we eveneens een hogere frequentie van gewrichtsaandoeningen aan de ruggenwervel en traumata aan o.m. de onderste ledematen wat we kunnen toedichten aan zwaardere fysieke inspanningen voor deze landelijke bewoners. Toch opperen we verder dat deze gemeenschap, desondanks de noeste arbeid, vermoedelijk niet noodzakelijk in minder ongezonde levensomstandigheden verkeerde gezien het lage aantal aan vastgestelde infecties en deficiëntieziekten. Vergelijkbare resultaten bekwamen we tevens via de referentiepopulaties uit de comparatieve analyse, waarbij veelal een groter aantal aan traumata en gewrichtsslijtage en een lagere frequentie aan infectieziekten, uitgezonderd het stedelijke ’s-Hertogenbosch uit de eerste helft van de negentiende eeuw, een betere gezondheidsstatus suggereerde voor de rurale bewoner dan voor de stedelijke tegenhanger. Ook de gemiddelde lichaamslengte, veelal een representatie voor de socio-economische conditie van een gemeenschap, duidde niet op onnoemelijk grote discrepanties tussen de verschillende rurale en urbane populaties, behalve voor de Nederlandse casussen (uitgezonderd ’s-Hertogenbosch), waar een hogere lichaamsgrootte werd opgetekend. Ook de gemiddelde sterfteleeftijd was hoger te Nederland, zeker in vergelijking met de Vlaamse casussen, en waarbij evenwel de vrouwelijke sterfteleeftijd te Moorsel het laagst is wat vermoedelijk een primitievere geneeskunde impliceert bij de lagere klasse.

 

Niettegenstaande deze bevindingen stellen we tenslotte in het kader van toekomstig onderzoek microscopische analyses zoals biomoleculaire studies voor die ons o.a. meer duiding kunnen geven inzake de constatering van acute ziektes aangezien deze zich niet altijd manifesteren op het botmateriaal. Wanneer tevens meer data beschikbaar zullen zijn betreffende rurale skeletcollecties, kan zodoende de analyse van Moorsel een complement betekenen voor de huidige lacune, niet alleen in het Belgische (en Vlaamse), maar evenzeer in het Noordwest-Europese, onderzoeksveld.

 

 

Universiteit of Hogeschool
Vrije Universiteit Brussel
Thesis jaar
2012