Wanneer leerkrachten en ouders de ontwikkeling van faalangst beïnvloeden.

Joke
Lauwerysen

Stel dat u zelf, uw kind of uw leerling aan faalangst lijdt, wat zou u dan doen? Maar al te vaak gaan kinderen een faalangsttraining volgen en/of krijgen ze ademhalingsoefeningen om terug tot rust te komen. Deze trainingen kunnen een extra inspanning vragen van het kind. Zijn deze trainingen en oefeningen daarnaast voldoende als er niets gedaan wordt aan de factoren die faalangst uitlokken en instandhouden? Een leerling met dyslexie een cursus ‘leren leren’ geven omdat hij slechte resultaten behaalt op testen, zonder aandacht te besteden aan zijn dyslexie, gaat ook niet tot het gewenste resultaat leiden. Akkoord, faalangst komt voort uit negatieve gedachten en door middel van helpende gedachten kan faalangst weer omgezet worden in rust. Maar wat als je als ouder en leerkracht ook een belangrijke factor kan zijn in de ontwikkeling van faalangst?

                                               

Uit onderzoek blijkt dat zowel de leerkrachten als de ouders een belangrijke rol spelen in het ontstaan en instandhouden van faalangst. Een belangrijke opmerking hierbij: leerkrachten zien vaak niet welke bijdrage zij kunnen leveren bij het verminderen van faalangst. Is het omdat de leerkracht onvoldoende inzicht heeft of twijfelt over zijn eigen mogelijkheden? Kan de leerkracht misschien moeilijk de noden van leerlingen inschatten? Heeft de leerkracht onvoldoende kennis over faalangst?

 

Misschien heeft onze Vlaamse cultuur over het algemeen onvoldoende kennis over faalangst en onvoldoende besef over de ernst ervan. Faalangst zou dringend meer aandacht moeten krijgen in onze maatschappij. Kinderen zouden al vanaf de kleuterschool faalangst kunnen ontwikkelen. Hier zijn echter geen cijfers voor omdat dit moeilijk te onderzoeken is. Vanaf de lagere school lijdt één op de tien kinderen aan faalangst en vanaf het hoger onderwijs gaat het zelfs om één op de vijf studenten. Opvallend is dat de instrumenten die faalangst meten pas starten voor kinderen vanaf een leeftijd van tien jaar oud. Toch is het geen grote ramp dat er nog onvoldoende instrumenten bestaan om faalangst te diagnosticeren. Ouders en leerkrachten kunnen preventief handelen, ze kunnen bepaalde gedragingen vertonen die faalangst geen kans geven. Vele factoren die faalangst doen toenemen, bevinden zich namelijk in de manier van lesgeven van de leerkracht en in de opvoedingsstijl van de ouders.

 

Om de kans om faalangst te ontwikkelen te verkleinen, is het over het algemeen heel belangrijk om een kind te waarderen voor wie hij is als persoon, en niet om zijn punten. Anderzijds moet kritiek geformuleerd worden op basis van de resultaten of het concreet gedrag en het kind niet af te straffen voor wie hij is als persoon. Een kind met een slechte toets voor Frans is geen dom kind. Verder is het belangrijk om verwachtingen en kritiek duidelijk en concreet te formuleren. Wanneer de leerkracht zegt tegen zijn leerlingen dat ze hun best moeten doen, is dit niet voldoende duidelijk. Het ene kind vindt misschien dat hij heel hard zijn best heeft gedaan als hij de leerstof twee keer grondig heeft doorgenomen, het andere kind schrijft misschien alles drie keer op en vindt dan nog dat hij niet voldoende zijn best gedaan heeft. Wanneer deze verwachtingen niet duidelijk zijn voor een kind, weet hij niet of hij slaagt of faalt en zal hij hierdoor meer stress krijgen, wat kan resulteren in faalangst.

 

Zowel leerkrachten als ouders die autoritair zijn, doen de kans op faalangst toenemen. Leerkrachten die een autoritaire lesgeefstijl hanteren en hierbij de formele rol van expert innemen, zorgen voor een afstandelijke leerling-leerkracht relatie. Deze manier van lesgeven kan bedreigend overkomen voor leerlingen, waardoor faalangst meer kans krijgt om zich te ontwikkelen. Ouders die een autoritaire opvoedingsstijl toepassen, oefenen veel controle uit en straffen veel. Ook dit kan opnieuw angst opwekken. Wanneer de autonomie van een kind ondermijnd wordt, mede omwille van de autoritaire stijl, leert het kind onvoldoende zelfstandig zijn. Hierdoor kan het kind onzeker worden over zijn eigen kunnen en dit kan opnieuw leiden tot faalangst. Het is aangeraden om een democratische stijl toe te passen. Het kind heeft mee inspraak in bepaalde beslissingen (bijvoorbeeld wat er ’s avonds gegeten wordt, welke kleren hij aandoet, of de test op dinsdag of woensdag gepland wordt,…) en voelt zich hierdoor gehoord en belangrijk.

 

Tot slot is steun een belangrijk aspect om faalangst tegen te gaan. Wanneer het kind steun ervaart van leerkracht en/of ouders, weet hij dat hij er niet alleen voor staat. Wanneer hij vragen heeft of iets niet lukt, kan hij altijd bij iemand terecht om hulp te vragen. Dit is een geruststellende gedachte.

 

Laat een kind een kind zijn. Fouten maken mag. Een kind leert uit zijn fouten. 

Download scriptie (88.09 KB)
Universiteit of Hogeschool
Thomas More Hogeschool
Thesis jaar
2016
Promotor(en)
Koen Korevaar
Thema('s)