De Engelse woordenschat van Vlaamse jongeren ontmaskerd.

Manon
Willems

Jongeren komen vandaag de dag steeds vroeger en vaker in contact met Engels. Dat is echter niet zo verwonderlijk. Het Engels is in de laatste decennia immers uitgegroeid tot een dominante wereldtaal, en kan inmiddels beschouwd worden als een lingua franca op globaal niveau. Ook in Vlaanderen komen jongeren gemakkelijk (hoewel vaak onbewust) in aanraking met Engels in hun directe omgeving, door bijvoorbeeld te surfen op het internet, Engelstalige videospelletjes te spelen, of naar televisie te kijken. Taalkundig onderzoek heeft reeds aangetoond dat deze verscheidene vormen van taalcontact een grote invloed kunnen uitoefenen op het aanleren van Engels als een tweede taal. Of dat ook geldt binnen de Vlaamse context is nog maar de vraag. Over tweedetaalverwerving bij Vlaamse jongeren is tot op heden namelijk relatief weinig geweten.

Tweedetaalverwerving kan algemeen gedefinieerd worden als het aanleren en verwerven van een zogenaamde “tweede” taal, een taal die verschilt van de eigen moedertaal en dus als tweede in de rij wordt aangeleerd. In de meeste gevallen leren we zo’n tweede taal aan binnen een schoolcontext, hoewel dat ook buiten de schoolmuren zonder problemen kan. Net als bij een moedertaal, spelen bepaalde factoren een belangrijke rol bij het aanleren van een tweede taal. Daarbij moet men onder andere denken aan leeftijd, sociale omgeving, of algemeen intellect en taalaanleg. Tweedetaalverwerving kan natuurlijk ook op andere manieren worden beïnvloed. Het is daarom dan ook een dynamisch proces dat verschilt volgens de context waarin het zich manifesteert.

So what about Flanders? Al vanaf de eerste graad van het middelbaar onderwijs (met uitzondering van leerlingen uit de B stroom) worden Vlaamse scholieren ondergedompeld in Engelse grammatica en woordenschat, maar het moet gezegd, meestal kunnen ze van tevoren al een woordje Engels spreken of begrijpen. Bij de ene lukt dat natuurlijk al wat beter dan bij de andere, maar jongeren lijken toch al beter Engels te kennen dan sommige Vlaamse politiekers. Maar wie van de jongeren kunnen net dat tikkeltje beter Engels van tevoren? En hoe komt dat? Zijn het echt die vele games en dat surfen op het internet die daar de oorzaak van zijn?

Het wordt misschien maar eens tijd op zoek te gaan naar antwoorden. Zo dacht ook taalkundige Manon Willems erover. Als een van de eersten binnen haar vakgebied ging ze in een experimenteel onderzoek na of er bij ASO, TSO, en BSO scholieren al dan niet verschillen in hun passieve kennis van Engelse woordenschat te zien zijn, reeds voordat ze Engelse les krijgen op school. Verder werden in het onderzoek ook de invloeden van geslacht, sociaaleconomische status, en verschillende soorten taalcontact op de Engelse taalontwikkeling van de drie groepen scholieren bestudeerd.

Uit de resultaten blijkt verrassend genoeg dat zowel ASO, TSO, als BSO studenten ongeveer even ver staan met hun passieve kennis van het Engels lexicon. Leerlingen uit het ASO onderwijs blijken maar met 3.49% over een betere kennis te beschikken dan hun leeftijdsgenoten uit de TSO richtingen, die zelf dan slechts met 4.02% een grotere passieve woordenschat schijnen te hebben ontwikkeld dan de BSO scholieren. Met andere woorden, de verschillen die er zijn, zijn erg klein en nagenoeg onbelangrijk.

Ook op het gebied van sociaaleconomische status kon een gelijkaardige trend worden opgemerkt, waardoor te besluiten valt dat deze factor geen noemenswaardige invloed heeft op de passieve Engelse woordenschatkennis van ASO, TSO, en BSO studenten. Geslacht, daarentegen, had wel een duidelijk effect: passieve Engelse woordenschat is duidelijk beter gekend door jongens dan door meisjes.

Bij het bestuderen van de gevolgen van taalcontact, kwam verder aan het licht dat het spelen van Engelstalige games bij Vlaamse jongeren effectief een positieve invloed heeft op hun lexicale verwerving van het Engels. Ook het lezen van Engelstalige boeken en/of tijdschriften blijkt een bevorderend effect te hebben, maar surfen op het internet dan weer niet. Ja, u leest het goed: surfen op het internet veroorzaakt geen betere passieve kennis van Engelse woordenschat bij Vlaamse jongeren.

De meest opvallende vaststelling was evenwel dat zowel ASO, TSO, als BSO scholieren die elke dag meer dan een uur naar ondertitelde Engelstalige programma’s en/of films kijken, over een uitgebreider passief Engels lexicon beschikken dan zij die dat niet doen. Hun woordenschatkennis is gemiddeld tot 20.34% groter, en dat reeds voordat ze Engels leren in de klas. Bijgevolg besluit Willems dat er alvast belangrijke aanwijzingen zijn dat de drie groepen scholieren allemaal op een gelijkwaardig positieve manier voordeel baten bij het kijken van (ondertitelde) Engelstalige programma’s en/of films.

Kortom, Willems toonde met haar onderzoek aan dat er geen betekenisvolle verschillen zijn in de Engelse passieve woordenschatkennis van ASO, TSO, en BSO studenten voordat ze Engelse lessen hebben gekregen op school, hoewel de lexicale vaardigheden van de jongens duidelijk beter zijn dan die van de meisjes. Bovendien kunnen we nu met meer zekerheid stellen dat elke Vlaamse jongere, ongeacht economische achtergrond, er vanuit een taalkundig opzicht goed bij baat vaak in contact te komen met Engels in zijn of haar buitenschoolse omgeving. In het bijzonder Engelstalige games, boeken en tijdschriften, en televisieprogramma’s en films blijken invloedrijke onderdelen van hun leefwereld te zijn.

De Engelse woordenschatkennis van Vlaamse jongeren lijkt dankzij het onderzoek van Willems dus alvast tot op zekere hoogte te zijn ontmaskerd, maar is dit wel een reden tot juichen? Er is nog een lange weg te gaan binnen het onderzoeksgebied van tweedetaalverwerving in Vlaanderen. Het reeds bestaande onderzoek dient niet alleen te worden bevestigd, maar ook verder te worden uitgebreid. Er valt ongetwijfeld nog veel meer te ontdekken in de nabije toekomst. Taalkundigen weten dus wat hen te doen staat.

Download scriptie (1.41 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2016
Promotor(en)
Prof. Dr. Mieke Van Herreweghe
Thema('s)