De verhaalbaarheid van de kosten van verdediging: En wat met de rechtshulp?

Alexander
De Nys

 

De onverhaalbaarheid van de kosten van verdediging is gedurende lange tijd een heikel punt geweest. Is het dan niet zo dat het rechtvaardig is dat een winnende partij na afloop van de gerechtelijke procedure in machte is om deze kosten te verhalen op de verliezer? Leidt dit tot een betere toegang tot de rechter, of juist niet? We brengen de recente ontwikkelingen van de Wet Verhaalbaarheid van 21 april 2007 in verband met de huidige regeling van de rechtshulp in Belgie. Het doel van deze thesis om een antwoord te zoeken op de vraag of we het systeem zoals we dat vandaag de dag kennen, niet dient te worden aangepast. 

Om deze thesis te schrijven heb ik in de eerste plaats gebruik gemaakt van de relevante wetgeving. Diverse wetten en uitvoeringsbesluiten dienden te worden onderzocht om een duidelijk overzicht te krijgen van de stand van zaken. Daarnaast haalde ik mijn informatie voor het overgrote deel uit de rechtsleer. De bijdragen van de auteurs als K. VAN KILDONCK, S. VOET, B. HUBEAU en S. GIBENS vormden een goede grondslag om dit werk vorm te geven.

Vertrekkende vanuit de vraagstelling voor deze thesis hebben we in eerste instantie onderzocht hoe de verhaalbaarheid van gerechtskosten enerzijds en de rechtshulp anderzijds doorheen de jaren zijn geëvolueerd. Een logisch vervolg op deze historische schets, was om de daar verworven kennis en bemerkingen te gaan toetsen aan de realiteit van de harde cijfers. Een studie van de statistieken van de FOD Justitie is dan ook wat er vervolgens heeft plaatsgevonden. Dit leidt ons dan ten slotte tot een conclusie en een voorstel om het systeem van de verhaalbaarheid en de rechtshulp in de toekomst beter te kunnen inrichten.

1.      Verhaalbaarheid van advocatenkosten

Wat de verhaalbaarheid betreft, konden we zien dat er tot voor de Wet Verhaalbaarheid nog geen concreet wettelijk kader bestond die deze materie regelde. In hoofdzaak stelde deze wet regels op voor de rechtsplegingsvergoeding en de wijze waarop deze dient te worden gehanteerd in de praktijk. Van een onmogelijkheid tot verhalen van advocatenkosten tot in de jaren ’80 van de vorige eeuw, tot een beperkte regeling van verhaalbaarheid na 1985, evolueerde het Belgische rechtssysteem en werd de verhaalbaarheid van advocatenkosten een concreter en meer afdwingbaar recht. Het Cassatie arrest van 2 september 2004 legde de uiteindelijke grondslag voor de verhaalbaarheid. Een eerste Wet op de Verhaalbaarheid volgde in op 21 april 2007.

Onder de huidige Wet Verhaalbaarheid komt aan de in het gelijk gestelde partij een forfaitaire tegemoetkoming toe die (een deel van) de kosten en erelonen van de advocaat moet compenseren. Deze vergoeding krijgt de naam “rechtsplegingsvergoeding” mee.[1] Krachtens artikel 1018, 6° van het Gerechtelijk Wetboek behoort de RPV tot de ‘kosten’ in een procedure.

Door dit systeem komt er een groter risico te liggen op de schouders van diegene die een gerechtelijke procedure inleidt. Het risico is als dusdanig dat de verliezer van een procedure in de betaling moet voorzien van zijn eigen advocatenkosten, zowel als in de rechtsplegingsvergoeding van de winnende partij die zich liet vertegenwoordigen door een advocaat. Een risico dat veel mensen afschrikt en dus mede tot resultaat heeft, dat mensen afzien van het opkomen voor hun eigen rechten en aldus berusten in situaties, waarin ze dit niet zouden doen indien ze niet door zulk een financiële belemmering zouden worden afgeschrikt.

2.      Rechtshulp

Wat de rechtshulp betreft kunnen we net zoals bij de verhaalbaarheid een bewogen evolutie optekenen. In die evolutie viel op dat er door een groeiend besef van de nood aan rechtshulp, initiatieven ontstonden die er voor zorgden dat we doorheen de 20e eeuw uiteindelijk kunnen spreken van een systeem van rechtshulp.

Het belangrijkste scharniermoment in deze evolutie is de inwerkingtreding van de Wet van 23 november 1998 op de juridische bijstand. Deze wet zorgde voor een op een meer doortastende wijze uitbreiding van de juridische bijstand. Ook werd deze toegankelijker voor de minderbedeelde van onze maatschappij. Afgezien van het feit dat deze wet heel wat zaken regelt, vloeit er toch kritiek op enkele zaken die ze ongemoeid laat.

Voornaam punt van kritiek is dat het systeem zich hoofdzakelijk richt op de armsten in de maatschappij. Enkel de juridische eerstelijnsbijstand vormt op die regel nog een kleine uitzondering. Die is sinds 1 januari 2004 namelijk gratis voor iedereen. De juridische tweedelijnsbijstand is slechts voorzien voor de armste mensen en de middenklasse valt dus uit de boot. Wel rees uit de richting van de minister van Justitie het voorstel om een algemene rechtsbijstandverzekering in te voeren voor meer kapitaalkrachtige rechtzoekenden. Die verzekering zou fiscaal gestimuleerd kunnen worden in de vorm van een aftrekpost in de personenbelasting.

3.      Analyse van de statistieke van FOD Justitie.

Uit analyse van deze cijfers blijkt dat er een algemene stijging is van het aantal ingeleide procedures. Dit staat haaks tegenover de idee of overtuiging dat procederen de dag van vandaag wordt ontmoedigd door de risicovolle aard van het systeem. Kijken we naar de cijfers, dan lijkt het niet alsof mensen zich ontmoedigd zien door het risico op een kostelijke procedure. Dat zet aan tot denken.

Ook merken we op dat de budgetten voor rechtshulp ieder jaar toenemen. Ook dit doet ons besluiten dat er vanuit het kamp van de overheid al ruime inspanningen worden geleverd om aan de instellingsverplichting te voldoen. Dit sluit echter nog niet uit dat er zich op bepaalde vlakken nog grote leemtes voordoen.

4.      Conclusie

De evolutie naar een verhaalbaarheid van advocatenkosten en de ogenschijnlijk nogal beperkte organisatie van de rechtshulp (uitsluiting van mensen met slechts een gemiddeld inkomen, zij komen niet in aanmerking voor gratis rechtshulp en worden volledig bloot gesteld aan de risico’s van de verhaalbaarheid) doet vermoeden dat de drempel tot het gerecht te groot is geworden. De cijfers van de FOD Justitie blijken dit echter volledig tegen te spreken.

Een diepgaand rechtseconomisch onderzoek dient uitsluitsel te geven over een aantal knellende problemen: Dient er een uitbreiding te komen van de eerstelijns rechtsbijstand? Zou het een gunstig effect hebben indien men de inkomensgrenzen voor tweedelijns rechtsbijstand optrekt, of is het beter om de categorie van mensen die net uit de boot valt voor gratis rechtshulp een verplichte rechtsbijstandverzekering op te leggen.


[1] Artikel 1022 van het Burgerlijk Wetboek. Afgekort: RPV

 

Download scriptie (1.04 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Antwerpen
Thesis jaar
2011