De school als onderneming - Waarom niemand nog schooldirecteur wil worden

Lieve
De Meester

 

De school als onderneming

Waarom niemand nog schooldirecteur wil worden

 

In ‘Van Dale’ wordt de school gedefinieerd als ‘een inrichting waar onderwijs gegeven wordt’. Onderwijs is dan weer ‘het systematisch overbrengen van kennis en vaardigheden door bevoegde leraren’. Velen denken daarbij enkel aan dikke cursussen, vervelende huistaken, examens, schoolvakanties enz.. Een school is echter meer dan dat: leerlingen worden er niet alleen onderwezen, maar voor een stuk ook opgevoed en gevormd. Van een schooldirecteur wordt verwacht dat hij/zij dit alles in goede banen leidt. Onderwijsminister Frank Vandenbroucke schrijft in zijn beleidsnota 2004-2009 hierover het volgende:

“Indien scholen beter zijn dan andere, dan is dat vaak te wijten aan de directeurs. Het leiden van een goede school veronderstelt immers heel wat competenties. … Steeds meer wordt van hen verwacht dat ze deskundigheid en bezielend leiderschap combineren.”

 

Blijkbaar onderschat ook Vandenbroucke het belang van een goede en gemotiveerde schoolleider niet. Heel wat schooldirecteurs proberen met hart en ziel hun school op een degelijke manier te leiden en de kwaliteit van het Vlaamse onderwijs is erg hoog. En toch... het is vandaag voor inrichtende machten niet eenvoudig om nog een geschikte directeur te vinden.

 

Moest je aan de man in de straat vragen waarom zo weinig mensen schooldirecteur willen worden dan krijg je vaak als antwoord: “Geef die mensen meer loon en het probleem is opgelost.”. Het loon in de onderwijssector ligt, rekening houdend met vakantiedagen, vaste benoemingen e.d., beduidend lager in vergelijking met de lonen in de privé-sector. Daarenboven blijkt dat ook loonverschillen bestaan tussen directeurs onderling. Zo verdient op dit moment een regent directeur in de middenschool meer dan zijn collega regent directeur in een bovenbouw. De loonspanning tussen een leerkracht en een schooldirecteur is eveneens veel te klein. Volgens heel wat directeurs is de aankomende loonsverhoging (september 2007) een begin, maar volstaat het niet om dit probleem op te lossen.

Hoewel schooldirecteurs en directieverenigingen streven naar een rechtvaardiger loon, is dit niet de hoofdreden waarom zo weinig mensen voor een directiefunctie kiezen. De huidige taaklast van directeurs zou volgens hen een groter probleem zijn.

 

De school en het onderwijs zijn een erg complexe en flexibele organisatie, waarin naast de overheid en de verschillende onderwijskoepels ook ouders, leerkrachten, leerlingen en de lokale gemeenschap een invloed uitoefenen. Meestal bestaat hun functie uit het geven van adviezen. Hoewel participatie een meerwaarde kan betekenen en schooldirecteurs participatie erg zinvol vinden, blijkt de huidige participatiestructuur niet echt efficiënt. Er worden steeds meer participatieorganen in het leven geroepen zonder dat gesnoeid wordt in de reeds bestaande structuren. Als een directeur bijvoorbeeld beslissingen wil nemen over de aanwending van het gekregen aantal uren-leerkracht, dan moet hij/zij daarvoor overleg plegen op minstens acht verschillende ‘niveaus’ waaronder de personeelsvergadering, de leerlingenraad, de schoolraad en collega-directeurs van de scholengemeenschap. In de praktijk komt het er op neer dat een schooldirecteur zijn verhaal dus steeds opnieuw moet herhalen en dat vaak voor dezelfde mensen. Leden van het oudercomité of leerkrachten maken immers ook deel uit van de schoolraad. Daarbij kan eveneens de vraag gesteld worden in hoeverre ouders en leerlingen hierbij echt een meerwaarde kunnen betekenen. Niet alle participanten hebben evenveel inzicht in de verschillende thema’s die in de huidige participatieorganen aan bod komen.

 

Allerlei regelgevingen beperken de schooldirecteur dan nog eens in zijn beleidsruimte. Sommige schooldirecteurs ervaren dit als een factor die hen belemmert bij het uitstippelen van hun beleid. Regelgeving kan volgens hen gezien worden als een mogelijke oorzaak voor het feit dat inrichtende machten het moeilijk hebben een schooldirecteur te vinden. Volgens andere schoolleiders is de toenemende regelgeving en de daarbij horende juridisering te wijten aan de steeds complexer wordende maatschappij. Het is een hinderpaal, maar het zou mogelijke kandidaten niet afschrikken.

 

Waar de schooldirecteurs het wel volmondig over eens zijn, is de nood aan directieopleidingen. Opleiding en nascholing zijn een noodzaak om te komen tot professionele schoolleiders. Zo zou het zinvol kunnen zijn om te werken met een opleiding die gespreid wordt over de periode vóór de aanstelling van een directeur en de periode ná de aanstelling. Op die manier kunnen bij kandidaat-directeurs al een aantal competenties ontwikkeld worden en blijft de opleiding toch voor een groot deel praktijkgericht. De overheid zou hierbij een belangrijke rol kunnen spelen door bijkomende opleidingen te subsidiëren, directeurs (financieel) aan te moedigen en de kwaliteit van de aangeboden opleidingen te garanderen door financiële steun aan de opleidingscentra.

 

Een uitgebreid en goed ontwikkeld middenkader zou eveneens een oplossing kunnen bieden voor de hoge taaklast en de toenemende werkdruk. Hiervoor zouden extra middelen moeten vrijgemaakt worden zodat de gekregen uren voor bijzondere pedagogische taken aangewend worden in functie van de begeleiding van leerlingen en níet voor de uitbouw van een middenkader. Het ontstaan van een middenkader kan leerkrachten ook uitzicht geven op een loopbaan in het onderwijs. Zo kan je als leerkracht na enkele jaren bijvoorbeeld een taak als coördinator opnemen om nadien te kunnen doorgroeien tot schooldirecteur.

 

Ook het invoeren van een mandaatsysteem zou een mogelijke oplossing kunnen zijn om het beroep aantrekkelijker te maken. Een schooldirecteur zou dan aangesteld kunnen worden voor een mandaat van vijf of zes jaar. Omdat het aantal opgenomen mandaten niet gelimiteerd is, zou de betrokkene bij een positieve evaluatie gewoon zijn mandaat kunnen verder zetten. Hoewel in de wet ruimte voorzien werd voor de invoering van het mandaat, is nog steeds geen overeenkomst bereikt over de invulling van het mandaatsysteem. De schooldirecteurs stellen zich dan ook vragen over het loon, de mandaatvergoeding, de pensioenregeling, de mogelijkheid tot terugval en de mogelijkheid om al dan niet nog een eigen pedagogisch beleid uit te stippelen. Hier is duidelijk nood aan een degelijk kader.

 

Ondanks een aantal elementen die kandidaat-schooldirecteurs afschrikken en die een negatieve invloed hebben op het welbevinden van de huidige schooldirecteurs zijn er nog steeds erg gemotiveerde mensen die de directiefunctie als een soort roeping zien. De voldoening die schooldirecteurs vinden in het werken met en voor leerlingen en het feit dat ze mee hun steentje kunnen bijdragen aan de opvoeding van jongeren, maakt het voor hen de moeite waard. De huidige schooldirecteurs engageren zich om deze taak met veel enthousiasme op zich te nemen en hopen dat ook onderwijsminister Vandenbroucke zich engageert om (geheel of gedeeltelijk) aan hun behoeften tegemoet te komen.

 

Download scriptie (706.61 KB)
Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2007