De problematiek van een maturiteitswerk

Anne
Watthée

 Van rebel tot model

In mijn onderzoek ga ik na wat er kenmerkend is voor werken die door artiesten op oudere leeftijd worden gemaakt. De focus ligt op de zogenaamde maturiteitswerken van podiumkunstenaars die aanvankelijk werden aanzien als rebel, maar zich doorheen de jaren hebben opgewerkt tot rolmodellen binnen hun sector. Ik koos voor drie artiesten uit complementaire subdisciplines van de podiumsector: een choreografe, een theatermaker en een toneelschrijver. De Duitse choreografe Pina Bausch ontwikkelde het Tanztheater, een mengvorm van dans en theater. Waar men zich vroeger de vraag stelde of het nu dans of theater was, wordt deze mix vandaag mede dankzij Bausch als een volwaardige vorm aanvaard. De documentairemaker Wim Wenders bracht haar (en haar oeuvre) dit jaar nog een eerbetoon in zijn 3D-film Pina. De Brit Peter Brook wordt sinds zijn boek The Empty Space in 1968 gezien als een ware theatergoeroe. Zijn sober, less is more theater was in de jaren 70 revolutionair en is nu alom bekend. Een decor dat op een tapijt na leeg is, nodigt de toeschouwer uit zijn verbeelding te gebruiken. Deze techniek van de lege ruimte wordt bijv. gebruikt door Lars von Trier in zijn film Dogville. De Nobelprijswinnaar (Literatuur) Harold Pinter ontwikkelde een eigen schrijfstijl, waarbij hij spanning tussen personages opbouwde door veel stiltes en pauzes in te lassen. Zijn drama’s worden “Pinteresk” genoemd, een term die binnen de theaterwereld een vaste uitdrukking is geworden. Van deze drie podiumkunstenaars analyseerde ik één van hun laatste (voor hun dood) of meest recente werken: Vollmond van Pina Bausch (2006), Eleven and Twelve van Peter Brook (2009) en Ashes to Ashes van Harold Pinter (1996). Aangezien er steeds meer theatermakers op hogere leeftijd actief (zullen) zijn, leek het mij interessant om maturiteitswerken te onderzoeken. Hoe blijven 60-jarige artiesten het publiek fascineren? Hoe slagen zij erin om, in een maatschappij waarin alles nieuw, hip en trendy moet zijn, niet in herhaling te vallen en niet te gaan vervelen?

Uit mijn analyse is gebleken dat de maturiteitswerken van de drie verschillende makers enkele gemeenschappelijke kenmerken vertonen. Bausch, Brook en Pinter bevinden zich ten eerste alledrie op een tussenpositie (of een paratopische positie). Als grootmeesters binnen hun vak, worden zij het slachtoffer van hun eigen status. Zij moeten namelijk voldoen aan bepaalde verwachtingen van het publiek, dat naar het theater komt om door de typerende eigenschappen van de artiest te worden bekoord. Wie bijv. naar het een optrede van U2 gaat, verwacht rockmuziek te horen. Als de band er Vlaamse schlagers zou brengen, zou het publiek dat niet appreciëren. In dezelfde zin verwacht een fan van Pina Bausch geen klassieke dans, maar een stuk Tanztheater. Daartegenover staat dat Bausch, Brook en Pinter zodanig bekend zijn geworden dat ze op rijpere leeftijd een grote vrijheid hadden om (binnen hun specialiteit) te experimenteren. Wie aan het begin staat van een carrière kan zich niet zomaar alles veroorloven, uit vrees voor een nadelige afloop. Wanneer men een bepaalde faam heeft bereikt, zoals Bausch, Brook en Pinter, kan men “zijn zin doen”. De drie makers gaan echter op een zeer verschillende manier om met de vrijheid die ze doorheen de jaren verkregen. Waar Bausch tot op het einde van haar carrière subtiel bleef verrassen, ontstond er bij Brook een kloof tussen zijn avant-gardistische ideeën en wat hij op de planken toonde, en bleef Pinter zijn hele loopbaan trouw éénzelfde stijl uitdiepen.

Maturiteitswerken zijn zeer complexe gegevens. Zij leggen een bepaalde essentie van het oeuvre van een kunstenaar bloot en getuigen van de moeilijke tussenpositie waarop hun makers zich bevinden. Waar jonge kunstenaars ons vandaag verleiden door hun energie en enthousiasme, kunnen we niet ontkomen aan het charisma en de wijsheid van “oude meesters”.

Download scriptie (2.48 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2011