De kracht van de middencategorie in de WTO. Een analyse van de rol en het beleid van India als opkomend ontwikkelingsland

Karoline
Van den Brande

 India is shining

 
 

Met deze boodschap trachtte de vorige eerste minister van India, Atal Bihari Vajpayee, de Indische kiezers te overtuigen terug voor hem en zijn partij, de Bharatiya Janata Party, te stemmen tijdens de nationale parlementsverkiezingen van mei 2004. Op dat moment was er in India op economisch vlak immers sprake van een sterke economische groei die het gevolg was van een goede moesson en ook op politiek vlak liep alles op wieltjes aangezien mogelijk een historische schikking zou getroffen worden met Pakistan. Na enkele moeilijke jaren leek voor India uiteindelijk het begin van een ‘Indisch tijdperk’ te ontluiken.

 

Dit optimisme had de Indische politici en journalisten heel wat zelfvertrouwen gegeven over de toekomst van hun land. Het kwam daarom verrassend aan toen bleek dat Sonia Gandhi met haar Congrespartij en niet Vajpayee met zijn Indiase Volkspartij de verkiezingen had gewonnen. De optimistische slogan “India is shining” was blijkbaar toch niet overtuigend genoeg geweest voor de meerderheid van de Indische bevolking. De arme rurale bevolking, die meer dan drie vierde van de Indische bevolking uitmaakt, was ontgoocheld over het beleid van premier Vajpayee. Dit beleid had zich volgens hen voornamelijk toegespitst op de belangen van de opkomende urbane Indische middenklasse, waarbij het de noden van de meerderheid van de Indische bevolking had verwaarloosd.

 

Ondanks het teleurstellende effect van de propagandaslogan van Vajpayee in het binnenland, kan toch niet ontkend worden dat India voor de buitenwereld wel lijkt te ‘schitteren’. Zo beschikt India, als opkomend ontwikkelingsland, over een aantal economische, sociale en politieke troeven die ervoor zorgen dat het tot de middencategorie van de WTO (World Trade Organisation – Wereld Handels-organisatie) kan gerekend worden en die bepalend zijn voor de invloed die India kan uitoefenen op de beslissingen die in de WTO genomen worden.

 

Eerst en vooral is er de snelle groei en de omvang van de Indische economie. India heeft immers (in termen van koopkrachtpariteit) de vierde grootste economie ter wereld en dit geeft India een sterke economische positie bij de onderhandelingen in de WTO.

 

Een tweede troef is het hoge Indische bevolkingsaantal. India is hierdoor niet alleen het tweede meest bevolkte land ter wereld, maar beschikt bijgevolg ook over een enorme afzetmarkt met een aanzienlijk groeipotentieel, wat verklaard kan worden door haar omvangrijke opkomende middenklasse. Daarnaast zorgt het groot aantal universitair afgestudeerden voor de beschikbaarheid van veel geschoolde arbeidskrachten. Al deze factoren maken India zeer aantrekkelijk voor buitenlandse investeerders en producenten en maken een verdere integratie van de Indische econo-mie in de wereldhandel wenselijk.

 

 

India is dus een land met een overvloedige beschikbaarheid van de productiefactor arbeid, wat lage arbeidskosten tot gevolg heeft. Dit maakt India (volgens het Heckscher-Ohlin theorema) uitermate geschikt voor de productie van arbeidsintensieve goederen zoals textiel- en landbouwproducten. Beide sectoren zijn zeer belangrijk voor India en ook op het gebied van wereldhandel spelen deze sectoren een belangrijke rol. De textielsector biedt heel wat exportmoge-lijkheden en de landbouwsector zorgt voor de tewerkstelling van twee derde van de Indische werkkrachten. Daarnaast ziet India in de toekomst nog een belangrijke rol weggelegd voor de export van Indische landbouwproducten. Het belang van beide sectoren blijkt ook uit de klemtoon die hier door India werd op gelegd tijdens de onderhandelingen van de WTO.

 

Een vierde troef is het Indisch internationaal competitief voordeel in kennisgebaseerde industrieën en diensten, waarvan haar bloeiende IT-sector een duidelijk voorbeeld is. Deze sector biedt veel toekomstpotentieel omwille van de geschoolde en goedkope Indische ‘arbeidspoel’, de grote jaarlijkse output van wetenschappers en ingenieurs en de vlotte kennis van het Engels waarover vele Indische afgestudeerden beschikken. In het kader van de WTO-onderhandelingen is het voor India zeer belangrijk dat de onderhandelingen over de verdere libera-lisering van het verkeer van natuurlijke personen hoog op de agenda geplaatst worden.

 

Ten vijfde bezit India één van de meest democratische politieke systemen van alle ontwikkelingslanden en door het hoge Indische bevolkingsaantal is India één van de grootste democratieën ter wereld.

 

Een zesde troef heeft te maken met de onderhandelingscapaciteiten van India in de WTO. India heeft zich in toenemende mate geïntegreerd in de wereldhandels-netwerken en aanzienlijke ervaring opge-daan tijdens de onderhandelingsronden van de GATT. De landen uit de midden-categorie van de WTO, waaronder India, hebben permanente vertegenwoordigers in de WTO en tevens voldoende onder-steunend personeel aanwezig in Genève. Deze landen zijn ook actief in de werking van de WTO-comité’s, de onderhan-delingen en de geschillenregeling. Zeer belangrijk is ook het feit dat India door de vorming van gelijkgezinde coalities binnen de WTO meestal haar krachten heeft weten te bundelen met die van andere ontwikkelingslanden, waardoor het steeds meer invloed heeft kunnen uitoefenen op de beslissingen in de WTO.

 

Tot slot moet nog gewezen worden op het feit dat India na de financieel economische crisis van 1991 belangrijke economische hervormingen heeft door-gevoerd. Hierdoor werd de Indische economie opengesteld voor de inter-nationale handel en kon India iets doen aan haar zwakke positie in de wereldhandel. Dankzij deze hervormingen was India klaargestoomd om in 1995 lid te worden van de WTO en kon het mee genieten van de voordelen die een vrije internationale handelsmarkt zou opleveren.

 

India speelt omwille van de hierboven opgesomde troeven een steeds grotere rol in de onderhandelingsronden van de WTO en de kracht van India om het beleid in de WTO in haar voordeel te beïnvloeden neemt steeds toe. Dit is duidelijk tot uiting gekomen tijdens de Ministeriële Conferentie van Cancún, Mexico, in 2003. Sinds Cancún lijkt de machtsbalans in de WTO gewijzigd te zijn en dit voornamelijk doordat de ontwikkelingslanden de macht van het getal lijken te hebben ontdekt. Maar niet alleen de Indische invloed stijgt zienderogen, daarnaast blijkt het leiderschap van India – en andere opkomende ontwikkelingslanden uit de middencategorie van de WTO - steeds noodzakelijker te worden voor een succesvolle afloop van de onderhan-delingen van de WTO. Aangezien India zowel een onmogelijk te negeren áls een onmisbaar lid van de WTO wordt, lijkt India dus enigszins wel te ‘schitteren’ of toch zeker in het kader van de WTO.

 

Download scriptie (1.07 MB)
Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2005