De Franse officieren in het Belgische leger tijdens de eerste helft van de 19de eeuw

Boris
Claes

Boris Claes – De vergeten figuren van de Belgische Revolutie

8 april 1900, het was net voor middernacht in het regenachtige Schaarbeek, de temperatuur lag maar juist boven het vriespunt en de ijskoude wind drong door tot op het bot. In deze bekend klinkende weersomstandigheden overleed de uit Frankrijk afkomstige Louis-Alfred-Antoine-Wenceslas Sclobas op de leeftijd van 87 jaar, 5 maanden en 27 dagen[1]. Sclobas, een voormalig generaal uit het Belgische leger, was waarschijnlijk zowat de laatste overlevende van honderden van zijn landgenoten die in de vroege jaren 1830 dienst hadden genomen.

Deze soms wat vergeten buitenlandse militairen hadden daarvoor de kans gekregen door de specifieke omstandigheden van hun tijd. België was immers een kersverse natie in opbouw sinds het zich op 4 oktober 1830 onafhankelijk had verklaard van de Noordelijke Nederlanden. In die troebele tijden kwam een degelijk georganiseerd leger goed van pas. Nederland met zijn autocratische koning Willem I mocht wel eens het idee krijgen om België terug in te pikken (wat deze laatste een jaar later ook effectief probeerde). Het hoeft niet veel verbeelding dat een goed leger niet zomaar kwam aanwaaien. Maar één van de op te lossen problemen was het tekort aan goede officieren die het Belgische leger vorm moesten geven. Zonder hen zouden de Belgische troepen maar een losse verzameling rebellen blijven, ongeregeld en ineffectief in een echte oorlog. Dit kwam vooral doordat er te weinig Belgische officieren in het voormalige Nederlandse leger hadden gezeten. Toen België zich onafhankelijk verklaarde moesten de nieuwe legerofficieren ergens anders worden gezocht. Er werden dan maar snel voormalige onderofficieren bevorderd of zelfs burgers die zich op de een of andere wijze hadden bewezen in de Belgisch-Nederlandse conflicten. Iets wat naar alle waarschijnlijkheid niet altijd eerlijk ging. Het befaamde ‘ons-kent-ons-sfeertje’ weet u wel. Een veelzeggend voorbeeld was de in Frankrijk geboren Pierre Chazal die al op zijn 22ste uit het niets de rang van luitenant-kolonel kreeg. Niet toevallig was hij in de jaren daarvoor goed bevriend geraakt met een van de belangrijkste figuren van de Belgische Revolutie, de Luikse advocaat Charles Rogier (en ook van Franse afkomst) die later nog de Liberale Partij zou mee oprichten.

Bijkomend werd het Belgische leger opengesteld voor buitenlandse militairen (zeker voor potentiële officieren) en andere allochtone vrijwilligers. Via een politiek akkoord met Frankrijk zouden later zelfs Franse beroepsofficieren worden getransfereerd naar het Belgische leger. Daarmee waren de problemen echter niet opgelost. Een aantal van de toegestroomde ‘militairen’ waren van nogal twijfelachtige aard en bedoelingen. Deze mogelijk lucratieve revolutie trok een bonte boel van figuren aan – herrieschoppers, oplichters, avonturiers, studenten … Het deed de Engelse diplomaat Charles White met enig kleurrijk gevoel voor overdrijving opmerken: “Even as the fumes of carnage are said to allure beasts and birds of prey, so the rumours of these sanguinary scenes attracted numerous adventures (…) fierce, disorderly hordes, having of soldiers nothing but the reckless valour and the thirst for licentious indulgence, uncurbed by discipline[2].

Hoe dan ook, in de eerste jaren van de Belgische onafhankelijkheid bleven er buitenlanders toetreden tot (onder andere) het officierenkorps, al hadden ze niet noodzakelijk enige militaire voorgeschiedenis. Tot de hoogste legerrangen kon men dan misschien niet zomaar doordringen, een postje als (lager) officier was zeker niet onmogelijk. Dit betekende een voor zijn tijd interessante vorm van werkzekerheid die daarenboven niet zonder enig sociaal aanzien was. Alles bij elkaar hoeft het niet te verwonderen dat de discipline in het Belgische leger nog lang van niet al te hoge kwaliteit zou zijn. Men was er wel in geslaagd om een nieuw leger op poten te zetten – ordinaire gevechten, duels en conflicten met de lokale bevolking waren zeker nog niet uit de lucht. Bovendien kregen in bijzonder de buitenlandse officieren het aan de stok met de autochtone officieren die in de meerderheid waren. Deze laatste waren niet zozeer door buitengewoon grote mate van racisme gedreven, maar eerder door jaloezie. Ondanks de relatieve toegankelijkheid van het officiersberoep bleef de ongelijkheid daarbinnen nog wel vrij groot. De meerderheid zou nooit veel hoger dan de graad van kapitein geraken. Die ‘andere’ militairen konden wel eens vervelende concurrentie vormen. Dat ze bovendien als ‘vreemd’ konden worden betiteld kwam alleen maar goed uit. De angst voor (vermeende) ‘indringers’, het lijkt spijtig genoeg van alle tijden.

 

[1]Op 08 april ‘s avonds was het betrokken met lichte regen vanaf ongeveer middernacht in de streek van Schaarbeek. De wind kwam uit NW- lijke richting en de temperatuur schommelde rond 3°C”. (Aldus Luc Debontridder, verantwoordelijke voor de dienst Inlichtingen van het KMI)

Zie ook: KLM, Fonds Officierendossiers, Sclobas Louis-Alfred-Antoine-Wenceslas, nr. 560, Doodsbrief Sclobas, 09.04.1900

[2]Zoals het schijnt dat de geuren van een slachting beesten en roofvogels aantrekt, zo trokken de geruchten over deze bloedige scènes ontelbare avonturiers aan (…) woeste, wanordelijke horden, alleen gelijkend aan soldaten door hun roekeloze moed en dorst voor ongebreidelde uitspattingen, ongetemd door discipline” (Eigen vertaling) 

Zie ook: WHITE (Charles). The Belgic Revolution of 1830. Londen, Whittaker, 1835, p. 12. (VOL. II)

 

Download scriptie (7.38 MB)
Universiteit of Hogeschool
Vrije Universiteit Brussel
Thesis jaar
2012
Promotor(en)
prof. dr. G. Vanthemsche
Thema('s)