De acute opvang van hulpverleners na schokkende interventies

Elke
Van de Sompel


De acute opvang van hulpverleners na schokkende interventies

Elke Van de Sompel, 3e Bachelor in de Ziekenhuisverpleegkunde, Hogeschool Antwerpen.

Promotor: Dhr. Bosmans

Co – promotoren: Dhr. Peetermans, Mevr. Spinnoy

 

Inleiding:  Hulpverleners komen door hun beroep met veel stressoren in aanraking. Hun dagelijkse confrontatie met menselijk leed laat op termijn ongetwijfeld zijn sporen na. Met mijn thesis wil ik nagaan hoe Spoedverpleegkundigen, ambulanciers en verpleegkundigen op Intensieve Zorgen schokkende interventies ervaren. Welke interventies beschouwen zij als risicovol voor verwerkingsproblemen? Bij wie kunnen ze terecht en hoe ervaren zij de opvang van hun collega’s? De specifieke noden van de hulpverlener en zijn visie op verwerkingsproblemen krijgen tevens de nodige aandacht. Het onderzoek beperkt zich tot de acute fase die start vanaf de oproep voor bijstand tot maximaal een maand na de interventie.

 

Methode: De gegevens werden verzameld door een online enquête te plaatsen op het Hulpdienstenforum van Vlaanderen en het Professioneel Hulpdienstenforum van Antwerpen.

Daarenboven werden 16 schriftelijke enquêtes bezorgd aan medisch personeel werkzaam in de Antwerpse haven. De vragenlijst bevatte een beroepsprofiel, 5 open vragen, 11 ja / nee – vragen en 10 meerkeuzevragen. Achtennegentig respondenten vulden de vragenlijst in, vijfenzeventig waren bruikbaar (77%). Inclusiecriteria: ambulancier, Spoed- of INZO – verpleegkundige, minstens 2 jaar ervaring, alle ja / nee – en meerkeuzevragen ingevuld, minstens 1 open vraag relevant beantwoord. Dit werk heeft als doel een algemeen beeld te schetsen over wat er leeft op dit vlak bij mijn doelgroep en het taboe rond trauma – opvang in de hulpverlening te doorbreken. Het bevat een aantal praktische tips die hun nut kunnen bewijzen in de praktijk.

Op deze wijze kan de aangeboden hulp worden afgestemd op de noden van de hulpverleners in kwestie.

 

Resultaten: Bijna 70% vindt dat zijn opleiding te weinig aandacht besteed aan rouw en verwerking. Er lijkt een verband te bestaan tussen psychologische scholing en respectievelijk het willen vermijden van slechtnieuwsgesprekken en het zich competent voelen om mensen bij te staan. Tot een maand beschouwen de respondenten verwerkingsproblemen als een normaal gegeven, daarna als pathologisch. Interventies waarbij de hulpverlener zich emotioneel te betrokken voelt, zijn zeer risicovol voor verwerkingsproblemen. Kinderen staan hier op de eerste plaats. Het merendeel van de zorgverleners houdt negatieve herinneringen over aan de interventie, krijgt flashbacks, voelt zich zeer waakzaam, kan moeilijk in – en doorslapen en heeft minder zin in sociale contacten. Zij willen terug controle over de situatie krijgen, ventileren, tot rust komen en zich veilig voelen. Respectievelijk 88% en 90% kan frequent terecht bij zijn collega’s en sociale omgeving en voelt zich door hen gesteund. Slechts 52% weet zich gesteund door zijn organisatie. Groepsdebriefing kan hier deels soelaas bieden, maar bijkomende alternatieven zijn nodig. Bij veel organisaties is er tot op heden amper tot geen opvang voorzien.

 

Conclusie: Verwerkingsproblemen blijven tot op vandaag nog een taboe – onderwerp in de hulpverlening. Mijn onderzoek bereikt slechts die hulpverleners die er met een open blik naar kijken. Zorgverleners die acuut met dit gegeven ervaring hebben, zullen niet geneigd zijn te participeren. Bijgevolg is de onderzochte groep te klein om definitieve uitspraken te doen. Verder onderzoek is nog hard nodig. Het thema leeft alleszins bij mijn doelgroep.