Comparatieve studie van archivistische vraagstukken rond patiëntendossiers in België, Nederland en Frankrijk

Merijn
Peeters

In de volksmond hebben de woorden ‘archief’ en ‘archivaris’ een eerder negatief connotatie. Archivarissen worden niet zelden vereenzelvigd met in grauwe stofjassen getooide, saaie klui-zenaars, die hun dagen in donkere kelders – ver weg van de ‘beschaafde wereld’ – slijten. Dit vertekend beeld is zodanig ingeburgerd dat weinig administraties – in de publieke én private sector – de nodige aandacht aan hun archief besteden. Nochtans hebben archieven zowel juri-dische, administratieve, informatieve als cultuur-historische waarde. Administraties die niet adequaat met de door hen geproduceerde en ontvangen documenten omspringen, worden aan het selectieve en feilbare menselijke geheugen overgeleverd. Het gebrek aan (betrouwbare) kennis over de eigen institutionele geschiedenis leidt onvermijdelijk tot een identiteitscrisis van de instelling. Bij gebrek aan de nodige documentatie worden anders relatief eenvoudige werkzaamheden zoals het opstellen van een subsidieaanvraag, missie, visie, doelstelling, meerjaren- of beleidsplan, … erg gecompliceerd. Een goed archivering bevordert de efficiën-tie van de administratieve werking, met alle kostenbesparende gevolgen van dien. De redenen om het belang en de maatschappelijke relevantie van archieven, archivistisch onderzoek en de werkzaamheden van archivarissen op te waarderen zijn dus legio. Dat is meteen ook mijn voornaamste drijfveer om aan de Vlaamse scriptieprijs deel te nemen.

Dat archivistiek veel een volwaardige humane wetenschap is, blijkt uit het onderwerp van de eindverhandeling die ik in het kader van de opleiding ‘Archivistiek: Erfgoedbeheer en heden-daags documentbeheer’ schreef. Ik verrichtte met name een comparatieve studie naar de ar-chivistische vraagstukken omtrent patiëntendossiers in België, Nederland en Frankrijk. Menig archivaris wordt in de loop van zijn of haar carrière geconfronteerd met vragen en problemen rond het beheer van medische archieven en meer bepaald rond seriële bronnen zoals patiënt-endossiers. Omdat de gezondheidszorg één van de belangrijkste en meest complexe sectoren in onze samenleving is, kan het geen verwondering wekken dat het gezondheidsrecht één van de snelst groeiende rechtstakken is. Het is dan ook erg opmerkelijk dat vooralsnog nauwelijks comparatief onderzoek verricht werd naar het verschijnsel ‘patiëntenregistratie’ vanuit een archivistische vraagstelling. Met mijn thesis heb ik gepoogd deze kloof te overbruggen en de weg voor andere onderzoekers te bereiden. 

Dat de structuur van deze verhandeling gebaseerd is op de verschillende stadia van het re-cords lifecycle-model (achtereenvolgens creatie; vastlegging; bewaring; gebruik; selectie, overdracht en vernietiging), is een louter functionele keuze. Het is geenszins mijn bedoeling om aan de hand van deze structuur te suggereren dat het ‘leven’ van patiëntendossiers uit de strikte, lineaire opeenvolging van de verschillende stadia van het traditionele levensloopmodel van Theodore Schellenberg bestaan. Patiëntendossiers moeten immers een bepaalde periode bewaard worden. Het aanvangspunt van die (wettelijke) bewaartermijn is het laatste contact met de patiënt. Telkens een patiënt zich dus opnieuw aanbiedt, komt zijn of haar dossier weer in de dynamische fase terecht. De verschillende stadia van het levensloopmodel lopen dus naadloos in elkaar over, i.o.m. het records continuum-model van de Australische school van Frank Upward. Het ‘klassieke’ onderscheid tussen archivistiek en records management ver-vaagt, waardoor aan iedere stadium – van creatie tot vernietiging – even veel aandacht moet worden besteed.

Omdat archivarissen in de Belgische medische wereld vooralsnog een taboe vormen, is een niet te verwaarlozen en betreurenswaardige achterstand in vergelijking met het buitenland opgelopen. Daarom lijkt het niet alleen een nuttige maar zelfs levensnoodzakelijke oefening om de Belgische stand van zaken aan die in het buitenland te toetsen. Ik verkoos de vergelij-king met Nederland en Frankrijk te maken. Door te bestuderen hoe archivarissen in onze buurlanden met hun patiëntendossiers omgaan, zal ik aanbevelingen voor België formuleren. Benchmarking is immers de voornaamste doelstelling van deze comparatieve studie. De best practices uit Nederland en Frankrijk worden in suggesties (de lege lata) voor het Belgisch positief recht verwoord. Ook worden de positieve elementen van het vigerend recht in België in de verf gezet. 

Download scriptie (4.69 MB)
Universiteit of Hogeschool
Vrije Universiteit Brussel
Thesis jaar
2012
Thema('s)