Civil society als deus ex machina? Europese Unie en civil society

Dorien
Vanderputten

 

Europa en het middenveld: een moeilijke relatie
 
Europa heeft een grote impact op het dagelijkse leven. Journalist Rob Heirbaut en Hendrik Vos, professor Europese Politiek aan de Rijksuniversiteit Gent, publiceerden recent een boek hierover, Hoe Europa ons leven beïnvloedt. Met deze publicatie trachtten beide auteurs onder andere met concrete voorbeelden de veelvoudige aanwezigheid van de Europese regelgeving aan te tonen. Is die invloed positief volgens de auteurs? Ondanks de sterke aanwezigheid heeft de Europese Unie immers geen al te positief imago. Bij de burger leeft het beeld van een log systeem, iets complex, waar men geen vat op krijgt. Door dit imago duikt de EU niet vaak op in de dagelijkse berichtgeving. Het bestuur in Brussel lijkt er één van compromissen, met weinig conflict en wordt bijgevolg als saai beschouwd.
            Brussel is zich ten zeerste bewust van het negatieve beeld dat bij de burgers over Europa heerst. Meer nog, reeds verschillende jaren probeert de EU hier effectief iets aan te doen. Uit ons onderzoek blijkt dat de Unie via tal van initiatieven een manier tracht te zoeken om de verwijten van het gebrek aan legitimiteit en representativiteit te counteren. Zo wil de EU organisaties van het maatschappelijk middenveld nauwer bij de Europese besluitvorming te betrekken om de kloof met de burger te overbruggen. Via een specifieke studie naar de Civil Society Contact Group, een koepelorganisatie die verschillende belangengroepen zoals Greenpeace, WWF, Social Platform en CONCORD op Europees niveau groepeert, trachten we na te gaan of de EU hier ook werkelijk in slaagt.
            De recente (teleurstellende) ratificatiepogingen van het Verdrag van Lissabon liggen nog vers in het geheugen. De negatieve visie die bij veel mensen over de EU bestaat, kwam daarbij nogmaals tot uiting. Hierdoor lijkt het beeld van de kloof tussen Europa en zijn burgers bevestigd te worden. Dit is geen nieuw gegeven, integendeel. De Europese Unie was van bij haar ontstaan een gecontesteerde instelling. Maar zolang het beleid beperkt bleef tot het economische domein en als een eliteproject werd bestuurd, bestond er een zekere consensus onder de bevolking ten aanzien van de EU. Het einde van de Koude Oorlog bracht echter een belangrijke verschuiving met zich mee. Heel wat van de nieuwe democratieën van het voormalige Oostblok boden zich aan als kandidaat-lidstaat, wat het machtsevenwicht tussen Oost- en West–Europa verstoorde. Daarnaast kreeg de Europese integratie aan het begin van de jaren negentig naast een economische, ook een politieke en een sociale dimensie, waardoor de EU een steeds grotere impact kreeg op het dagelijks leven van de burgers. De eenmaking van de markt en de invoering van de Euro in 1999 vormden een hoogtepunt in dit proces. Al deze factoren leidden tot een toenemend scepticisme bij de burgers jegens de Unie en een ommekeer van de Euroforie waar tot 1991 sprake van was. Het Verdrag van Maastricht zorgde in 1992 voor het definitieve keerpunt. Het transformeerde de EU tot een bestuurssysteem, bestaande uit verschillende niveaus, waardoor deze voor de burger veranderde in een complexe en onoverzichtelijke instelling. Hierdoor werd de kloof met de burgers alleen maar groter en groeide de aandacht voor deze problematiek in academische kringen. Maar hoe reageerde de EU zelf op deze situatie?
            Vanaf de tweede helft van de jaren 1990 is er bij de Europese Unie een wending vast te stellen naar het zogenaamde maatschappelijk middenveld of civil society, waarmee men doelt op allerlei organisaties die werkzaam zijn op het sociale vlak en onafhankelijk van de staat en de markt opereren, zoals vakbonden, NGO’s, vrijwilligersorganisaties, consumentenorganisaties en beroepsverenigingen. Via het betrekken van deze organisaties bij de besluitvorming van de EU, wordt getracht de kloof met de burger te overbruggen. Het streven naar dergelijke participatiedemocratie is een echt sleutelbegrip geworden binnen Europa. De civiele dialoog die zou worden georganiseerd en uitgebreid met verschillende belangengroepen, lijkt dé ultieme oplossing te bieden. Om dit praktisch te realiseren wordt de nadruk gelegd op het europeaniseren van de verschillende organisaties, men motiveert deze met andere woorden om zo veel mogelijk koepels te vormen op Europees niveau opdat er voor de EU grotere aanspreekpunten ontstaan. Niet enkel de praktische uitvoering van deze strategie is betwijfelbaar, maar schiet deze tactiek zo het doel niet voorbij? Ons onderzoek suggereert dat dat het geval is.
            Uit de studie van de interactie tussen Brussel en de Civil Society Contact Group blijkt dat de realisatie van participatiedemocratie in praktijk nog te wensen overlaat. Ondanks verschillende initiatieven tot meer openheid blijft de EU erg gesloten. De werkelijke inbreng van de belangengroepen is zeer beperkt. Daarnaast lijken bij de uitbouw van de civiele dialoog in de eerste plaats vooral organisaties nauwer bij de Europese besluitvorming te worden betrokken, geen burgers. Er moet echter ook gewezen worden op het feit dat de structuur van deze organisaties zelf niet steeds even democratisch is. Ook hier bestaat een zekere afstand met de burger. Dergelijke organisaties verdedigen in de eerste plaats hun eigen belangen, met name deze van hun achterban en leden, niet die van de burger in het algemeen. De uitbouw van de civiele dialoog binnen Europa loopt het risico om een speelplaats voor de sterkste belangengroepen te worden. Organisaties met meer middelen en een grotere achterban zullen meer aandacht naar zich toe kunnen trekken  met grotere campagnes en dus een groter gewicht in de schaal kunnen leggen dan kleinere groepen die slechts in een paar lidstaten vertegenwoordigd zijn. De koepelvorming op Europees niveau gaat ook ten koste van het contact met de leden op lokaal niveau. De reeds bestaande koepels brengen ook vaak erg uiteenlopende belangen samen (milieu, vrouwenrechten, kinderrechten, …). Wanneer deze in overleg treden met Europa, kan men de bedenking maken of er niet enkel heel algemene overeenkomsten worden afgesloten. Wat zegt dat dan over de werkelijke inbreng van deze organisaties?
            De rol en bijdrage van het maatschappelijk middenveld in Brussel is de voorbije decennia enorm geëvolueerd. De voorbije jaren werd deze sector steeds meer beschouwd als het middel om Europa dichter bij de burgers te brengen. De voordelen ervan lijken echter op het eerste zicht vrij beperkt en een echte wending tot de burger lijkt er, ondanks tal van initiatieven, nog steeds niet te zijn. Integendeel, weinig burgers lijken van de gedane inspanningen iets gemerkt te hebben. Misschien kan een initiatief van buiten de EU, zoals het boek van Rob Heirbaut en Hendrik Vos meer soelaas brengen.

Download scriptie (466.89 KB)
Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2008