Beleidsondersteunend onderzoek naar een relictpopulatie van de adder (Vipera berus L.) in Lille, Antwerpen

Christoffel
Bonte

De adder. Bedreigd, niet bedreigend..

In Vlaanderen komen drie soorten slangen voor: de ringslang, de gladde slang en de adder. De laatstgenoemde is de enige gifslang in Vlaanderen en is te herkennen aan zijn rode ogen met een verticale pupil en een duidelijke zigzag-tekening op een vaalgrijze tot bruinrode basiskleur. Hoewel veel mensen een inherente angst hebben voor slangen,

In ons dichtbevolkte land gaat het immers niet goed met deze, nog veel te vaak ongeliefde, soorten. Door het aanhoudende inkrimpen en versnipperen van de oppervlakte natuur, zijn de slangenpopulaties veelal teruggedreven in relatief kleine biotooprestanten. Dit heeft ertoe geleid dat alle drie de soorten een weinig benijdenswaardig hoge positie hebben op de Vlaamse Rode Lijst van bedreigde soorten. Daarmee vormen de slangen van Vlaanderen een triest schoolvoorbeeld van de problematiek van habitatverlies en –versnippering, fenomenen die wereldwijd de hoofdoorzaken zijn voor het verlies aan biodiversiteit.

Ook in Lille, een van de laatste drie locaties in Vlaanderen waar de adder nog voorkomt, liggen voornoemde redenen aan de basis van een jarenlange achteruitgang. Deze populatie vormde dan ook het onderwerp van deze studie.

De bedoeling was om de huidige eindsituatie van de reeds langdurende achteruitgang in kaart te brengen, om een beeld te krijgen van de populatieomvang en om beheersmaatregelen te formuleren voor het herverbinden van de huidige ‘adderpercelen’. Dit laatste was van grote prioriteit omdat er via het LIFE Visbeekvallei project extra fondsen beschikbaar kwamen om het gebied voor de adder te optimaliseren.

Tot in de jaren 1970 was de adder een algemene verschijning in de omgeving van Lille. Zo algemeen dat zij tevoorschijn kropen vanuit de stapels kachelhout in de winter. Een doorgedreven schaalvergroting in de landbouw en een verdere urbanisatie van het platteland zorgden er echter voor dat de dieren ogenschijnlijk uitstierven in de regio. In 1994 werd de populatie echter herontdekt en werden adders gezien op verschillende plekken in de omgeving. Sindsdien zijn nog enkele, waarschijnlijk solitaire, dieren verdwenen en worden op slechts 2 heiderestanten nog dieren waargenomen.

Adders bezitten allemaal een individueel patroon van kopschubben, te vergelijken met de vingerafdruk bij de mens. Bovendien verschillen zowel de geslachten als de verschillende leeftijden in hun uiterlijk. Mannetjes zijn vaalgrijs gekleurd, terwijl vrouwtjes eerder roodbruin zijn. Adders groeien hun hele leven, waardoor aan de hand van hun grootte, hun leeftijd geschat kan worden. Dit maakt het mogelijk om zowel de populatiegrootte als de populatieopbouw te onderzoeken.

Zo werd de totale omvang van de Lilse populatie geschat op maar 34 individuen, waarvan het overgrote merendeel oude, volwassen dieren waren. Er werden bovendien geen dieren gevonden die de verplaatsing maakten van het ene naar het andere perceel. Wel werden er verschillende zwangere vrouwtjes en ook pasgeboren adders teruggevonden in beide percelen.

De dieren komen dus nog wel succesvol tot voortplanting, maar er lijkt een probleem te zitten in de aangroei van de groep volwassen dieren. In de biologische literatuur staat dit fenomeen bekend als biodiversiteitsschuld. De populatie overleeft nog, maar zonder ingrijpen is ze eigenlijk gedoemd om uit te sterven vanwege het habitatverlies in het verleden. De populatie staat nog in schuld tegenover de omgeving. Specifieke verklaring voor de lage overleving van onvolwassen dieren zouden kunnen liggen in een gebrek aan prooidieren of geschikt leefgebied. Meer specifiek zijn geschikte overwinteringsplaatsen van groot belang, de adder, als reptiel, is immers koudbloedig en wanneer zij geen geschikte plaats vinden voor een winterslaap zijn zij ten dode opgeschreven.

Tijdens het onderzoek bleek echter aan levendbarende hagedissen, een van de voorkeursprooien van onvolwassen adders, geen gebrek. Ook hazelwormen, bruine kikkers en padden leken met aantallen aanwezig te zijn binnen de addergebieden. De natuurbeheerswerken van de laatste 10tal jaren hebben dan ook gezorgd voor een heropleving van de prooidierpopulaties.

Het beschikbare habitat in Lille kan echter wel voor een groot probleem zorgen. Aan de start van het onderzoek bestond het totale, voor adders geschikte, open habitat maar uit 5ha heide. Dit maakte dat de geschatte dichtheden te Lille veel hoger liggen dan die in andere addergebieden. Hoewel de adder in se geen territoriale soort is, lijkt het toch niet irrealistisch dat “alle plaats bezet is”. Daardoor zullen jonge dieren hun toevlucht zoeken in het omliggende, ongeschikte landschap en is de kans klein dat zij de winter overleven.

In de onmiddellijke toekomst staat echter heel wat natuurontwikkeling gepland. In het kader van het bosbeheerplan van het Agentschap voor Natuur en Bos en via het LIFE Visbeekvallei project van Natuurpunt Lille wordt heel wat aangeplant naaldbos gekapt om het historische, open heidelandschap te herstellen.

Binnen deze mozaïek aan potentiële heidepercelen liggen echter verschillende percelen waarop ontwikkeling van heide niet mogelijk is. Hier werd ervoor gekozen om deze niet zozeer voor een optimale vegetatieontwikkeling, maar specifiek voor de adder, in te richten als ecologische verbindingszone. Dit is mogelijk door kleinschalige en lijnvormige landschapselementen te behouden en daarrond voldoende grote, ruige, ongemoeide zones te laten ontwikkelen die door de adders als corridors gebruikt kunnen worden. Belangrijk hiervoor was het advies van buitenlandse adderexperts die, veel meer dan bij ons, de adder kennen als een soort die ook in graslanden, bosranden en ruigtes.

Via deze verbindingszones wordt de verplaatsing van adders tussen beide relictgebieden en naar alle nieuw gecreëerde gebieden hopelijk opnieuw mogelijk. Dit zorgt voor een grote verhoging van het voor adders geschikte habitatareaal. Natuurlijk zal niet enkel de adder profiteren van deze natuurontwikkeling. Binnen het habitat van de adder komen nog heel wat zeldzame soorten voor zoals de klokjesgentiaan, de bruine eikenpage en de nachtzwaluw, die mee zullen liften op het, voor adders geoptimaliseerde beheer.

Door het optimaliseren van het beheer moet het mogelijk zijn om de adder te kunnen behouden te Lille. Zo krijgt een voor Vlaanderen met uitsterven bedreigde soort opnieuw een veilige plaats in ons dichtbebouwde landschap.

Download scriptie (3.91 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Antwerpen
Thesis jaar
2012