Actuele problemen inzake de schuldsaldoverzekering: De eeuwige spanning tussen segmentatie en discriminatie en een fiscale behandeling

Nick
Portugaels

 

Actuele problemen inzake de schuldsaldoverzekering: naar een sociale verzekering?

Het staat vast dat verzekeringsmaatschappijen per definitie werken op basis van het maken van onderscheid. De verzekeraar krijgt bij het achterhalen van zoveel mogelijk relevante risicofactoren hulp van de wetgever, maar gaat daarbij ook actief op zoek naar gegevens die hij relevant vindt door te werken met de door iedereen gekende (medische) vragenlijsten. Enerzijds de risicofactor ‘(slechte) gezondheid’ en anderzijds de factor ‘geslacht’ worden hier van naderbij bekeken.

Bij het aangaan van een hypothecaire lening vragen banken vaak een schuldsaldoverzekering vóór een hypothecair krediet toe te staan. Hoewel de schuldsaldoverzekering helemaal geen wettelijk verplichte verzekering is, maakt het aangaan ervan in werkelijkheid veeleer de regel dan de uitzondering uit. Indien men geen schuldsaldoverzekering kan sluiten, zijn er mogelijks verstrekkende gevolgen. Dit zal immers niet uitzonderlijk leiden tot het niet krijgen van een hypothecair krediet, of tot ongunstigere voorwaarden ervan. De eventuele afwezigheid van dit krediet brengt dan weer met zich mee dat men zich geen eigendom zal kunnen aanschaffen. Meer bepaald zijn het personen die lijden of zelfs in het verleden hebben geleden aan een bepaalde (chronische) ziekte die dikwijls moeilijkheden ondervinden bij het verkrijgen van dergelijke verzekering en dus niet kunnen genieten van de geneugten van de schuldsaldoverzekering. Het verkrijgen van een schuldsaldoverzekering is voor sommige individuen dus geen sinecure

De verzekeraars verwijzen daarbij steevast naar het argument van de financiële stabiliteit als motief om een doorgedreven ‘techniek van onderscheid maken’ te gebruiken. Die werkwijze leidt wel tot een uitsluiting van bepaalde individuen van de verzekeringsmarkt. Deze vaststelling werd eveneens door enkele belangrijke institutionele spelers gemaakt.

Ook onze wetgever is zich immers bewust van deze schrijnende problematiek. In tal van internationale rechtsbronnen wordt het recht op behoorlijke huisvesting gewaarborgd als fundamenteel mensenrecht. Indien een schuldsaldoverzekering een noodzakelijke voorwaarde is om dit recht in de praktijk te kunnen omzetten, dan moet deze voorwaarde uiteraard ook vervuld kunnen geraken. De Belgische wetgever is dan ook niet bij de pakken blijven zitten en vaardigde een wet – die tot op vandaag nog steeds niet in zijn geheel in werking is getreden – uit die de toegang tot schuldsaldoverzekeringen voor chronisch zieken en gehandicapten moet vergemakkelijken. Op die manier zet de beleidsmaker aldus een zogenaamde ‘subsidiërende solidariteit’ op poten waarbij er premietransfers ontstaan tussen ‘goede’ en ‘slechte’ risico’s. Als antwoord op de praktijk van de verzekeraas kan dit tellen. Hoewel het Grondwettelijk Hof, na een vernietigingsberoep tegen deze wet, erop heeft gehamerd dat er geen acceptatieplicht werd georganiseerd, kan men toch wel spreken van een intrusie in de contractvrijheid van de verzekeraars.

Ik heb echter gepleit voor een alternatief van dit falend wettelijk ingrijpen. Mijns inziens legt de federale overheid de financiering van een verzekering die alle kenmerken lijkt te hebben van een sociale verzekering bij de private verzekeringssector. Dit maakt volgens mij een disproportionele last uit en het zou dan ook beter zijn om dit, al dan niet gedeeltelijk, via de overheid te regelen. Ook Assuralia kan hierbij de belangen van de verzekeraars dienen door een houding aan te nemen die niet steevast – en bijna neurotisch – teruggrijpt naar het argument van de financiële stabiliteit en solvabiliteit. Op het einde van de rit zal de overheid zich dan kunnen bekommeren om de ‘echte’ slechte risico’s door ze te integreren in een sociale zekerheidssysteem.

Een andere ‘traditionele’ risicofactor was het geslacht van de kandidaat-verzekeringnemer. Aan deze praktijk stelde het Europese Hof van Justitie een abrupt einde in de ondertussen befaamde ‘Test Aankoop – zaak’. De beschreven problematiek kan in wezen worden teruggebracht tot een transversale discussie in het verzekeringsrecht, te weten die van het onderscheid tussen discriminatie en differentiatie. De verzekeraar beweegt zich hier steeds op een slappe koord.

Het geslacht mag dus niet langer een onderscheid verwezenlijken tussen mannen en vrouwen op het vlak van de levensverzekeringen, omdat dit volgens het Hof een verschillende behandeling van gelijke gevallen uitmaakt en aldus discriminatoir is. De verzekeraars mogen het statistisch bewezen en objectief controleerbaar feit dat vrouwen (weliswaar gemiddeld)  langer leven dan mannen niet langer in ogenschouw nemen vanaf 21 december 2012. De buikreactie is dat vrouwen bijgevolg meer zullen moeten betalen voor een schuldsaldoverzekering. Dit mijlpaalarrest veroorzaakte een werkelijke tsunami aan verontwaardigde reacties van de Europese verzekeraars. Gaat het hier om een blind streven naar een onbestaande gelijkheid of was het de volgende logische stap in de evolutie van het gelijkheidsbeginsel? Ik heb alvast gepleit voor een genuanceerde opvatting waar er nog steeds beweegruimte is voor de Europese wetgever om een nieuwe richtlijn uit te vaardigen die de bekommernissen van het Hof wegwerkt. De toekomst zal uitwijzen in welke richting het Europese recht zich begeeft. Wat er ook van zij, de verzekeraars zullen nu op zoek moeten gaan naar andere factoren om het risicoprofiel te kunnen vaststellen. De levensstijl van het individu zal hierbij worden onderzocht en de reeds vermelde vragenlijsten kunnen dan alleen maar aan belang winnen.

Uit de analyse van de fiscale regelgeving toepasselijk op de kosten gerelateerd aan de aankoop van de enige en eigen woning blijkt nogmaals het maatschappelijk belang van de schuldsaldoverzekering. Een van die kosten is immers de premie die men moet betalen om te kunnen genieten van een dekking van een schuldsaldoverzekering. Sinds 2005 bestaat er een nieuw fiscaal gunstregime.

Ook het Vlinderakkoord van de onverhoopte regering Di Rupo I toont enige relevantie in dit kader. De basisidee achter deze zesde staatshervorming is om de gemeenschappen en gewesten meer verantwoordelijkheden te geven. Een van die overgehevelde bevoegdheden betreft de fiscale behandeling van de hierboven vermelde kosten voor de enige en eigen woning. Het is met andere woorden de Vlaamse overheid die dit in fiscalibus zal moeten regelen. Hoewel ik heb gepleit voor een behoud van het fiscaal gunstig regime, zal het natuurlijk bang afwachten zijn hoe men in de toekomst zal omgaan met de aloude volkswijsheid die stelt dat Belgen geboren zijn met een baksteen in de maag. Zal dit worden getransponeerd naar Vlamingen, of zijn Vlamingen geen Belgen meer voor de fiscale wetgever?

 

Universiteit of Hogeschool
Universiteit Antwerpen
Thesis jaar
2012