Gevaar voor openbare orde en nationale veiligheid als weigeringsgronden voor verblijf in de Vreemdelingenwet

Ellen Vandennieuwenhuysen
Persbericht

Rechtswaarborgen bij verwijdering van vreemdelingen om redenen van gevaar voor openbare orde en nationale veiligheid … te beperkt?

In 2017 zorgden twee wetten die de Vreemdelingenwet wijzigden voor heel wat ophef. Deze wetten stellen de overheid in staat vreemdelingen die een gevaar vormen voor de openbare orde of nationale veiligheid, eenvoudiger en sneller te verwijderen uit België. Maar is de Vreemdelingenwet wel in overeenstemming met de fundamentele mensenrechten, en kan de vreemdeling op voldoende procedurele waarborgen rekenen? 

De impact van een verwijderingsbeslissing

Uiteraard heeft een verwijdering van het grondgebied een enorme impact op het leven van een vreemdeling. De vreemdeling zal immers het land waarin hij misschien al zijn hele leven heeft gewoond en zijn familie moeten verlaten. Bovendien kan hem de betreding van het Belgische grondgebied ontzegd worden, voor een periode die in principe kan oplopen tot wel meer dan 20 jaar. Dit raakt iemand tot in de kern van zijn bestaan en zijn rechten. Het is dan ook van uiterst belang dat de Vreemdelingenwet in overeenstemming is met de hogere rechtsnormen, die onder meer deze fundamentele mensenrechten beschermen.

Om deze overeenstemming te onderzoeken werden de belangrijkste rechtsnormen en algemene rechtsbeginselen geanalyseerd die relevant zijn bij beslissingen tot verwijdering van het grondgebied. Dit gebeurde op basis van nationale en internationale rechtspraak en rechtsleer.

De rechtswaarborgen bij een verwijderingsbeslissing

Zo werd eerst het rechtszekerheidsbeginsel geanalyseerd. Een burger moet immers kunnen weten wat de rechtsgevolgen zijn van een bepaalde handeling die hij stelt. Uit dit onderzoek blijkt dat het niet mogelijk is voor de vreemdeling om exact te weten wat er onder het begrip “gevaar voor openbare orde of nationale veiligheid” valt. De vreemdeling kan hierdoor niet voldoende inschatten of hij al dan niet verwijderd zal worden na het stellen van een bepaalde handeling of het plegen van een bepaald misdrijf. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) laat deze onzekerheid tot op bepaalde hoogte toe, maar vereist in dat geval enkele waarborgen.

Het onderzoek ging daarom verder in op het recht op een adequaat rechtsmiddel uit artikel 13 van het Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Na een grondige analyse bleek dat de termijnen, de complexiteit en de voorwaarden waaraan voldaan moet worden om een vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid - oftewel een schorsing die dringend moet plaatsvinden omdat de kans op verwijdering dreigend is - in te stellen, moeilijk te verenigen zijn met de standaarden uit dat artikel. Bovendien lijkt de uitzondering op het automatisch schorsend annulatieberoep in bepaalde gevallen problematisch.

Daarnaast voldoet het recht om gehoord te worden door het bestuur, zoals gewaarborgd in de Vreemdelingenwet, niet aan het Unierechtelijk en nationaal rechtsbeginsel, wegens het te beperkte toepassingsgebied, de concrete invulling en de te ruime uitzonderingen. De vreemdeling heeft in te weinig gevallen de mogelijkheid te reageren vooraleer een besluit tot verwijdering jegens hem wordt genomen, om het bestuur voldoende informatie te verschaffen over zijn situatie. Dat de Vreemdelingenwet het bestuur in bepaalde gevallen toelaat om de redenen voor de verwijdering niet mee te delen, lijkt in het licht van de hogere rechtsnormen niet problematisch. Wel zou de rechter in dat geval toegang tot de bewijsstukken moeten hebben, opdat hij kan oordelen of het bestuur goede redenen heeft om de gronden waarop de beslissing steunt niet mee te delen.

Voorts werd onderzocht in welke mate het vermoeden van onschuld en het ‘non bis in idem’-principe, dat het verbod inhoudt om iemand twee keer voor dezelfde feiten te bestraffen, waarborgen kunnen bieden voor de vreemdeling. Het is immers mogelijk om iemand te verwijderen uit België nadat deze al een volledige straf heeft doorlopen. Jammer genoeg, en ondanks de kritieken uit de rechtsleer, blijft het EHRM bij zijn standpunt dat beslissingen omtrent de toegang, het verblijf en de uitwijzing van vreemdelingen geen strafrechtelijke straffen uitmaken in het licht van deze beginselen. Hierdoor zijn beide beginselen niet van toepassing en kunnen ze geen bescherming aan de vreemdeling bieden. Dat is betreurenswaardig, nu de verwijdering voor veel vreemdelingen soms zelfs zwaarder dan een gevangenisstraf aanvoelt. Dit is des te meer het geval indien de gezinsleden de middelen niet hebben om de vreemdeling te gaan opzoeken in het buitenland, of reeds hun volledig leven in België hebben opgebouwd en daarom niet mee wensen te gaan.

In deze analyse kon een bespreking van de meest fundamentele mensenrechten, namelijk het recht op privé- en familieleven, en het recht om niet te worden gefolterd, mishandeld of vernederd, niet ontbreken. In het algemeen lijkt de Belgische praktijk en rechtspraak in overeenstemming te zijn met de vereisten die het EHRM hieromtrent stelt.

Naast al deze belangrijke waarborgen, werd onderzocht of de Vreemdelingenwet een discriminatie inhoudt tussen verschillende categorieën van vreemdelingen. Gelet op de analogische toepassing van verschillende arresten van het Grondwettelijk Hof en het EHRM, stelt de wet een ongerechtvaardigd verschil in bescherming tegen verwijdering tussen vreemdelingen die even lang in België verblijven en even goed geïntegreerd kunnen zijn, op basis van hun verblijfsstatuut en nationaliteit.

Te beperkt?

Uit deze grondige analyse blijkt duidelijk waarom de Vreemdelingenwet, en in het bijzonder de recente wijzigingen, niet onbesproken blijven. De Vreemdelingenwet lijkt dan ook niet over de hele lijn in overeenstemming te zijn met de hogere rechtsnormen en algemene beginselen.

Volgens het Grondwettelijk Hof alleszins niet…

Ondertussen werden de twee recente wijzigingswetten echter onderworpen aan de beoordeling van het Grondwettelijk Hof in de vorm van enkele vernietigingsberoepen. Verbazend genoeg liet het Hof met zijn arresten van 18 juli 2019 de gewijzigde vreemdelingenwet quasi ongeschonden bestaan. Wellicht zal het arrest op tamelijk wat kritiek stoten, niet in het minst omdat het Grondwettelijk Hof zijn keuzes onvoldoende motiveerde. Dat het Hof niet meer wenst bij te dragen aan de bescherming van vreemdelingen onderworpen aan een verwijderingsbevel is dan ook bijzonder betreurenswaardig.

Bibliografie

AARRASS, B., “Artikel 8 EVRM als middel tegen uitzetting: de moeizame integratie van ‘privéleven’ in migratiezaken”, Asiel&Migrantenrecht 2010, afl. 4, 176-184.

ADAM, C., MILOJKOVIC, M, WIJNANTS, A., BOLA-SAMBI-BOLOKOLO, G., CUYKENS, K., MICHEL, E. en VANDER DONCKT, S., “De algemene beginselen van behoorlijk bestuur in het vreemdelingencontentieux / Les principes de bonne administration dans le contentieux du droit dés étrangers” in C. ADAM e.a., 10 jaar Raad voor Vreemdelingenbetwistingen: daadwerkelijke rechtsbescherming / 10 ans du Conseil du Contentieux des Étrangers: la protection juridictionnelle effective, Brugge, die Keure / la Charte, 2017, 123-168.

Adviescomissie voor Vreemdelingenzaken, Gewogen gevaar. De belangenafweging in het vreemdelingrechtelijke openbare orde-beleid, ACVZ, Den Haag, 2018, 124 p.

ALEN, A., SPREUTELS, J., PEREMANS, E. en VERRIJDT, W., “Het Grondwettelijk Hof en het internationaal en Europees recht. Verslag van het Grondwettelijk Hof voor het 16e congres van de Conferentie van de Europese Grondwettelijke Hoven”, TBP 2014, afl. 10, 619-652.

ALEXOVICOVA, I. “The Right of the Citizens of the Union and their Family Members to Move and Reside freely within the Territory of Member States" in SCHNEIDER, H. (ed.), Migration, integration and citizenship: a challenge for Europe’s future, Maastricht, Forum Maastricht, 2005, Volume I, 73-103.

BAEYENS, P. en CLAES, M., ‘Uitsluiting, weigering, opheffing en intrekking van de internationale beschermingsstatus, met focus op het gevaar voor de samenleving en de nationale veiligheid”, T.Vreemd 2018, afl. 2, 102-122.

BALDACCINI, A., en GUILD, E., (eds.), Terrorism and the Foreigner. A Decade of Tension around the Rule of Law in Europe, Leiden, Martinus Nijhoff Publishers, 2007, 431 p.

BAUWENS, T., “Idem. Verschillend maar in onlosmakelijke verbondenheid ook substantieel hetzelfde”, T.Strafr. 2015, afl. 2, 86-88.

BOELES, P., European Migration Law, Cambridge, Intersentia, 2014, 455 p.

BOSSUYT, M., “You cannot try them, you cannot detain them and you cannot deport them”, JT 2012, afl. 17, 352-355.

BOSSUYT, M., International Human Rights Protection, Balanced, Critical, Realistic, Cambridge, Intersentia, 2016, 231.

BOUCKAERT, S., Documentloze vreemdelingen: grondrechtenbescherming doorheen de Belgische en internationale rechtspraak vanaf 1985, Antwerpen, Maklu, 2007, 1110 p.

BOUHON, M., “La peine d’interdiction de territoire en quête de sens face aux mesures d’éloignement existantes”, RDPC 2016, 365-398.

BREMS, E. (ed.), De Grondwet en EVRM, Brugge, Die Keure, 2011, 782 p.

BROBERG, M., “Judicial Coherence and the Preliminary Reference Procedure”, Review of European Administrative Law 2015, afl. 8, nr. 2, 9-37.

CARLIER, J.-Y. en LEBOEUF, L., “Droit européen des migrations”, JDE 2018, 95-110.

CARLIER, J.-Y. en LEBOEUF, L., “Droit européen des migrations”, JDE 2016, 105-113.

CROMHEECKE, M. en STAELENS, V. “Artikel 13. Recht op daadwerkelijke rechtshulp”, in J. VANDE LANOTTE, J. en HAECK, Y. (eds.), Handboek EVRM. Deel 2. Artikelsgewijze Commentaar. Volume II, Antwerpen, Intersentia, 2004, 75-127.

DE BECO, G. “L’expulsion des étrangers mineurs délinquants : une lueur de clarté dans la jurisprudence de la Cour européen- ne des droits de l’homme”, RTDH 2009, 1091- 1108.

DE CONINCK, J. en EL KADDOURI, Y., “Openbare orde en nationale veiligheid in de Belgische Vreemdelingenwet: Individuele rechten theoretisch en illusoir?”, T.Vreemd. 2018, afl. 4 302-312.

DE SCHUTTER, O., “Les garanties procédurales dans le cadre du contentieux de l’accès au térritoire, de séjour et de l’éloignement des étrangers”, RDE 2000, 522-530.

DE SCHUTTER, O., “Links between migration and discrimination”, Europese Commissie, 2016, Doi: 10.2838/133658, 114 p.

DE SOMER, S., “Heeft de formele motiveringsplicht, zoals gewaarborgd door de Wet Motivering Bestuurshandelingen, grondwettelijke waarde?”, CDPK 2016, 59-70.

DEBERSAQUES, G. en RYCKASEYS, M., “De formele motiveringsplicht en de redenen van staatsveiligheid”, T.Vreemd. 2013, afl. 4, 345-351.

DECLERCQ, R., Beginselen van Strafrechtspleging, Mechelen, Kluwer, 2014, nr. 1958 en 3761.

DENYS, L., “De onverwijderbare vreemde terrorist”, RW 2017-18, afl. 38, 1522.

DENYS, L., “Overzicht van rechtspraak Raad voor Vreemdelingenbetwistingen gerechtelijke jaren 2009-2010 tot 2017-2018 (eerste deel)”, RW 2018-19, 1113-1148.

DENYS, L., Overzicht van het vreemdelingenrecht, Heule, INNI Publishers, 2019, 1153 p.

DEPEURSINGE, C.P., "'L'expulsion selon les art.66a à 66d du Code Pénal suisse", Revue Pénal suisse, 2017, 389-415.

DUINSLAGER, P., “Het vermoeden van onschuld”, RW 2017-18, afl. 17, 643-666, afl. 18, 683-697.

EHRM, Guide fair trial Guide on Article 6 of the European Convention on Human Rights. Right to a fair trial (criminal limb), Council of Europe/European Court of Human Rights, 2018, www.echr.coe.int, 109 p.

Eurojust, The Principle of Ne Bis in Idem in Criminal Matters in the Case Law of the Court of Justice of the European Union, Den Haag, Eurojust, 2017, doi: 10.2812/828017, 25 p.

FOBLETS, M.-C., VANHEULE, D., MAES, M. (eds.), Migratie- en migrantenrecht. Recente ontwikkelingen. Deel 14. Dertig jaar Vreemdelingenwet, Burgge, Die Keure, 2011, 682.

FOLDER, C., “Family Rights and Integration Law: a European Persective” in SCHNEIDER, H. (ed.), Migration, integration and citizenship: a challenge for Europe’s future, Maastricht, Forum Maastricht, 2005, Volume II, 71-108.

GERARDS, J., EVRM. Algemene Beginselen, Den Haag, SDU, 2011, 307 p.

GNEDASJ, S. en VANHULLE, H., “Not even God Judges twice for the same act... and tax offence, Draagwijdte en grenzen van het ne bis in idem-beginsel”, TFR 2014, afl. 466, 643-686.

GOEDERTIER, G. “Artikel 14. Verbod van discriminatie”, in VANDE LANOTTE, J. en HEACK, Y. (eds.), Handboek EVRM. Deel 2. Artikelsgewijze Commentaar. Volume I, Antwerpen, Intersentia 2004, 127-188.

HAECK, Y. en STAELENS, V., “Artikel 3. Verbod van foltering en onmenselijke of vernederende behandelingen of straffen” in VANDE LANOTTE, J. en HAECK, Y. (eds.), Handboek EVRM. Deel 2. Artikelsgewijze commentaar. Volume I, Antwerpen, Intersentia, 2004, 123-229.

HARDY, J., “Ordre public: modifications législatives et jurisprudence récentes” in SAROLEA, S. (ed.), Immigrations et droits, Larcier, 2018, 98-114.

HAREL-DUTIROU, I., “Fasc. 20: Interdiction du territoire français”, JurisClasseur Pénal Code 27 november 2017, 31 p.

HEYRMAN, K., “Vrij Gesteld 135. De slingerbeweging in de rechtspraak over het non bis in idem-beginsel”, TFR 2018, afl. 547, 767-769.

HOFMANN, H.C.H. en MIHAESCU, B.C., “The Relation between the Charter’s Fundamental Rights and the Unwritten General principles of EU law: Good Administration as the Test Case”, European Constitutional Law Review 2013, 73-101.

HUET, I., “La double peine et la Convention européenne des droits de l’homme” in P. LAMBERT, P. en PETTITI, C. (eds.), Les mesures relatives aux étrangers à l ’épreuve de la Convention européenne des droits de l ’homme, Bruylant, Brussel, 2003, 59-74.

JACOBS, A., “Le droit à un double degré de juridiction et le principe de ne bis in idem”, RDP 2013, 308-318.

JANSSENS, S. en ROBERT, P., “Le droit d’être entendu en matière d’asile et migration: perspectives belges et européenne” RDE 2013, 379-399.

JUDO, F. en GEUDENS, G. (eds.), Burgerschap, inburgering en migratie, Gent, Larcier, 2007, 226 p.

KEYAERTS, D., “Behoorlijke wetgeving in de rechtspraak van het Hof van Justitie (2014- 2015)”, TVW 2016, afl. 2, 109-145.

KRENC, F., “Article 47 - Droit à un recours effectif et à accéder à un tribunal impartial” in PICOD, F., en DROOGHENBROECK, S., (eds.), Charte des droits fondamentaux de l'Union européenne, Bruxelles, Bruylant, 2017, 981-1006.

LONCKE, E., Het recht op toegang tot de Raad van State als cassatierechter, Brugge, die Keure/la Charte, 2018, 521 p.

MACQ, C., “Le point sur le retrait du droit au séjour et l'éloignement pour motifs d'ordre public des étrangers en séjour légal”, RDE 2018, afl. 198, 179-221.

MAES, M. en WEIJNANTS, A., “Het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie: een nieuwe speler in het vreemdelingenrecht (deel 1)”, T.Vreemd. 2016, afl. 1, 6-38.

MAES, M. en WEIJNANTS, A., “Het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie: een nieuwe speler in het vreemdelingenrecht (deel 2)”, T.Vreemd. 2016, afl. 2., 158-183.

MAES, M., “Artikel 3 EVRM en socio-economische en humanitaire omstandigheden in het land van herkomst of terugkeer”, T.Vreemd. 2013, afl. 1, 19-39.

MAES, M., WIJNANTS, A., RYCKASEYS, M en KEGELS, S., “De hogere rechtsnormen/Les normes superieures” in C. ADAM e.a., 10 jaar Raad voor Vreemdelingenbetwistingen: ​daadwerkelijke rechtsbescherming / 10 ans du Conseil du Contentieux des Étrangers: la protection juridictionnelle effective, Brugge, die Keure / la Charte, 2017, 199-300

MARTENS, P. “L’honneur perdu puis retrouvé de la Cour européenne des droits de l’homme”, RTDH 2017, afl. 111, 669-680.

MILANO, L., “Le principe non bis in idem devant la Cour de Luxembourg, vers un abaissement de la protection accordée au principe”, RTDF 2019, afl. 117, 161-177.

MORIJN, J., PAHLADSINGH, A. en PALM, H., “Vijf jaar bindend Handvest van de Grondrechten: wat heeft het de rechtzoekende opgeleverd?”, NtEr 2015, afl. 4, 123-132.

MOTULSKY, F., BOBRUSHKIN, M. en DE HAES, K. “L’étranger et l’ordre public”, JT 2014, afl. 133, 65-78.

Myria, Migratie in cijfers en in rechten. 2015, Brussel, Federaal Migratiecentrum, 2015, 237 p.

Myria, Migratie Jaarverslag 2013, Brussel, Federaal Migratiecentrum, 2014, 251 p.

Myriadocs #5, Terugkeer, detentie en verwijdering van vreemdelingen in België 2017, Brussel, Federaam Migratiecentrum, 2017, 97 p.

NÉRAUDAU-D'UNIENVILLE, E., Ordre public et droit des étrangers en Europe : la notion d'ordre public et droit des étrangers à l'aune de la construction européenne, Brussel, Bruylant, 2006, 791 p.

OPDEBEEK, I. en COOLSAET, A. (eds.), Formele motivering van bestuurshandelingen, Brugge, Die Keure, 2013, 569 p.

OPDEBEEK, I. en SOMERS, S., Algemeen bestuursrecht. Grondslagen en beginselen, Antwerpen, Intersentia, 2017, 730 p.

OPDEBEEK, I. en VANDAMME, M. (eds.), Beginselen van behoorlijk bestuur, 2006, 491 p.

P. DUINSLAGER, “Het vermoeden van onschuld”, RW 2017-18, afl. 17, 643.

PAHLADSINGH, A., “Welke mogelijkheden hebben de lidstaten om de openbare orde te beschermen tegen de criminele burger van de Unie: een nadere analyse van de excepties van de Unierechtelijke openbare orde”, T. Vreemd. 2018, afl. 1, 29-42.

PAHLADSINGH, A., noot bij HvJ 26 juli 2017, nr. C-225/16, Mossa Ouhrami, T.Vreemd 2018, nr. 3, 270- 274.

PEERS, S. en ROGERS, N., EU Immigration and Asylum Law, Leiden, Nijhoff, 2006, 1025 p.

PEERS, S., EU Justice and Home Affairs Law, Oxford EU Library, 2016, 636 p.

POPELIER, P., “Behoorlijke wetgeving in de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (2016-2017)”, TvW 2018, afl. 2, 78-83

POPERLIER, P., “Beginselen van behoorlijke wetgeving in de rechtspraak”, TPR 1995, 1049- 1114.

PUT, G., “Verschillen in behandeling op basis van het verblijfsstatuut. Gerechtvaardigd of niet?”, http://unia.be/files/Z_ARCHIEF/verschillen_in_behandeling.pdf, 73 p.

RAINEY, B., WICKS, E., en OVEY, C., The European Convention on Human Rights, Oxford, Oxford University Press, 2017, 692 p.

RASPAIL, H., “Le principe de non-refoulement en situation d’afflux mass”, RTDH 2018, afl. 613-650.

RIAD, H., “Familie met minderjarige kinderen op straat: België veroordeeld door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens”, TJK 2015, afl. 4, 379-386.

SCHNEIDER, H. (ed.) Migration, integration and citizenship: a challenge for Europe’s future, Maastricht, Forum Maastricht, 2005, Volume I, 227 p.

SCHNEIDER, H. (ed.) Migration, integration and citizenship: a challenge for Europe’s future, Maastricht, Forum Maastricht, 2005, Volume II, 256 p.

STESSENS, G., DE SMET, B., “Artikel 6. Recht op een eerlijk proces” in VANDE LANOTTE, J. en HAECK, Y. (eds.), Handboek EVRM. Deel 2. Artikelsgewijze commentaar. Volume I, Antwerpen, Intersentia, 2004, 582-652.Image removed.TIGROUDJA, H., “L’inapplicabilité de l’article 6, § 1er de la Convention à la procedure de relèvement d’une interdiction du territoire”, RTDH 2002, 446-462.

VALETTE, M.F. “«Double peine» : les fausses notes de la jurisprudence de la cour européennedes droits de l’homme”, RTDH 2007, afl. 72, 1102-1119.

VALLET, C., SOTCKMANS, P., DUYSENS, S. en RENDERS, C. (eds.), Recht op recht in de gesloten centra, Pieter De Grysse, 2008, 154 p.

VAN BOCKEL, B., “Chapter 28. The right to not to be punished twice”, in VAN DIJK, P., VAN HOOF, F., VAN RIJN, A. en ZWAAK, L. (eds.) Theory and practice of the European Convention of Human Rights, Cambridge, Intersentia, 2018, 981-990.

VAN DE HEYNING, C., VERBEKE, D., DE VOS, P. en LAMBERIGTS, S., “Het ne bis in idem-beginsel in parallelle administratieve en strafrechtelijke procedures: de beperkte beperking van “bis””, TFR 2018, afl. 540, 374-390.

VAN DIJK, P., VAN HOOF, F., VAN RIJN, A. en ZWAAK, L. (eds.) Theory and practice of the European Convention of Human Rights, Cambridge, Intersentia, 2018, 1230 p.

VAN DIJK, P., VAN HOOF, F., VAN RIJN, A. en ZWAAK, L. (eds.), Theory and practice of the European Convention on Human Rights theory and practice, Antwerpen, Intersentia, 2006, 1190 p.

VANDE LANOTTE, J. (ed.), Belgisch publiekrecht, Brugge, Die Keure, 2015, 839 p.

VANDROMME, S., “Cumul van strafrechtelijke, burgerrechtelijke, administratiefrechtelijke maatregelen t.a.v. illegale, criminele en/of frauderende vreemdelingen (met inbegrip van de ontneming van de Belgische nationaliteit): ne bis in idem?” in ROZIE, J., RUTTEN, S. en VAN OEVELEN, A., (eds.), Samenloop van strafrechtelijke, privaatrechtelijke en bestuurlijke sancties, Antwerpen, Intersentia, 2017, 19-51.

VANHEULE, D., BOUCKAERT, S. en FOBLETS, M.-C., “Grondrechten van vreemdelingen: de toepassing van artikel 191 van de Grondwet door het Arbitragehof”, TBP 2005, 319-333.

VERHELLEN, J., “Artikel 3 Vierde Protocol, “Verbod van uitzetting en toegang van eigen onderdanen” in VANDE LANOTTE, J. en HEACK, Y. (eds.), Handboek EVRM. Deel 2. Artikelsgewijze Commentaar. Volume II, Antwerpen, Intersentia, 2004, 553-566.

VERHOEVEN, M., “Drempels voor toegang tot prodeo verhoogd”, De Juristenkrant 2016, afl. 333, 2.

VERSTEPEN K., en DE LIEN, J., “Recente ontwikkelingen met betrekking tot de juridische tweedelijnsbijstand in het vreemdelingenrecht”, Panopticon 2017, afl. 4, 295-301.

VERVAELE, J., “The transnational ne bis in idem principle in the EU” in OSWALD, I. en SCHÖNDORF-HAUBOLD, B. (eds.), The European Composite Administration, Cambridge, Intersentia, 2011, 535-559.

WAASDORP, J., “De Unierechtelijke context a het openbare ordebegrip bij inreisverboden”,T.Vreemd 2017, afl. 2, 147-158.

WEIJNANTS, A. “Wie niet horen wil.. Over de evolutie van de hoorplicht in het bestuursrecht onder Europese impulsen. Een casus in het vreemdelingenrecht”, in FOUBERT, P., VANHEUSDEN, B., TORFS, N., DE BECKER, A., ACKAERT, J. en VERBIST, S. (eds.), Liber Amicorum Anne Mie Draye, Antwerpen, Intersentia, 2015, 357-372.

WOUTERS, K., International Legal Standards for the Protection from Refoulement, Antwerpen, Intersentia, 2009, 639 p.

X., “Wetswijzigingen ter bescherming openbare orde en nationale veiligheid”, T.Vreemd. 2017, afl. 3, 339-346.

Image removed.

Universiteit of Hogeschool
Master in de Rechten
Publicatiejaar
2019
Promotor(en)
Prof.dr. Jöelle Rozie en Prof.dr. Dirk Vanheule
Kernwoorden
Share this on: