De bovengrens der fout en de ondergrens van het opzet met bijzondere aandacht voor het eventueel opzet: een doctrinale en rechtsvergelijkende analyse.

Jan De Groote
Persbericht

Het opzetten van een misdrijf: Hoe opzettelijk is opzet?

1.    Het moreel element van een misdrijf.

Het Belgische strafrecht dient ertoe om de essentieelste regels van onze maatschappij op te leggen aan de burgers, desnoods door ze te straffen wanneer ze zich niet aan die regels houden. Om mensen te kunnen straffen voor een daad wordt gezegd dat twee elementen nodig zijn: een materieel en een moreel element. Het materiële element van een misdrijf is dan de handeling zelf. Het morele element is de verwijtbaarheid.

Dat wil dus zeggen dat mensen gestraft kunnen worden wanneer ze een daad stellen waarvan in de wet staat dat die niet gesteld mag worden (materieel element), en we hen dat ook kunnen verwijten. Het is net de verwijtbaarheid die het zo moeilijk maakt. Vanaf wanneer kunnen we immers iemand wat verwijten? In sommige gevallen zal dat gemakkelijk zijn, in andere gevallen niet. Een klassiek voorbeeld:

Moeten we iemand straffen die een gestolen goed kocht (heling) maar zegt dat hij niet wist dat het gestolen was?

Voor het Belgische strafrecht bracht de Gentse rechtsgeleerde Haus een oplossing aan. Hij stelde dat mensen maar gestraft mogen worden wanneer ze een daad opzettelijk begaan, tenzij de wetgever iets anders bepaalde. Het (algemeen) opzet werd het standaard moreel element. Algemeen opzet was voor hem “wetens en willens” de strafwet breken.

Soms bepaalde de wetgever echter uitdrukkelijk dat onopzettelijke daden ook bestraft moeten worden (bijv. onopzettelijke slagen en verwondingen). Een onopzettelijke daad betekent dat men niet voorzichtig genoeg was, of niet de juiste voorzorgen nam. In het eerste geval heeft men iets niet voorzien (gebrek aan voorzicht), in het andere geval heeft men voorzien, maar niet voldoende gedaan om te voorkomen (gebrek aan voorzorg), ook al zou dat gemoeten hebben.

Tussen deze twee gradaties van het moreel element, opzettelijk & onopzettelijk, moet een scheidingslijn getrokken worden. Dit kan van groot belang zijn voor de strafrechtspolitiek, nu onopzettelijke daden soms niet of minder zwaar worden gestraft.

2.    Van bewuste fout tot opzet.

De ergste vorm van een onopzettelijke daad is de bewuste fout. Het is bewust niet de juiste voorzorgen nemen waardoor de strafwet gebroken wordt. De dader die geen voorzorgen nam, had dat eigenlijk moeten doen. Wie dus een laag risico neemt, bijvoorbeeld een risicohoudend inhaalmanoeuvre uitvoeren, maakt een bewuste fout.

Iets met opzet doen, is in de gebruikelijke betekenis van het woord weten dat men doet, en dat ook willen doen. Voor het strafrecht is de “standaard” crimineel iemand die met algemeen opzet handelt, en dus weet de strafwet te breken, en dat wil.

Tussen deze fout en het opzet zit een schemerzone. Kunnen we bijvoorbeeld ook nog stellen dat wie een groot risico neemt, en zich daarvan bewust is, onopzettelijk (i.e. “per ongeluk”) een misdrijf begaat? Stel dat een inhaalmanoeuvre wordt uitgevoerd op een heuveltop waarbij men geen tegenliggers kan zien aankomen; kunnen we dan nog stellen dat het ongeval een louter ongeluk was?

Opzettelijk was het ook niet echt. De dader wilde niemand aanrijden (wetens én willens). Maar wist hij niet dat de kans aanmerkelijk was dat het zou gebeuren, zodat kan gezegd worden dat hij het eventuele gevolg eigenlijk accepteerde? Voor dit soort situaties bestaat het eventueel opzet. Het wordt gebruikt wanneer men eventuele gevolgen effectief voorziet, en dat risico bewust oploopt. Men accepteert de eventualiteit van de gevolgen, die een aanmerkelijke kans hebben zich voor te doen.

In Nederland en Duitsland wordt dit veelvuldig toegepast. Het toepassingsveld kent in Nederland zelfs een zodanige uitbreiding dat mensen gestraft werden omdat elk normaal mens die gevolgen zou voorzien hebben, en dus werd er van uitgegaan dat de dader die gevolgen ook voorzag. Dit is fel bekritiseerd. Ook in België heeft de rechtsgeleerde Legros iets in die zin voorgesteld. Het eventueel opzet (en daarmee de “laagste gradatie” van opzet) mag niet normatief benaderd worden. De vraag is niet: Had een goed huisvader dit gedrag gesteld of niet?” De vraag is: “Wist de dader dat wat hij deed een groot risico vormde, en accepteerde hij het eventueel breken van de wet?”.

In de Common Law-traditie is een veel praktischere benadering nagestreefd, al is daar ook veel discussie. In de Common Law wordt vooral de vraag gesteld of iemand een guilty mind heeft. De Canadese rechtsgeleerde Stuart stelde zich dan ook de vraag of het wel zo’n zin heeft om welomlijnde definities te proberen geven van opzet, eventueel opzet, bewuste fout, roekeloosheid,  …

In die Common Law wordt een grote vrijheid gelaten aan de rechter en jury om te bepalen of we iemand een bepaald gedrag kunnen verwijten. Die verwijtbaarheid moet uit de feiten blijken. Ook in Nederland wordt geregeld gesteld dat iemand schuld heeft aan iets wanneer hij bewust gekozen heeft voor een bepaald gedrag, terwijl hij voor iets anders kon kiezen. Voor België zei Haus in zijn Principes Généraux de droit pénal belge van 1874 al dat het moreel element eigenlijk een kwestie van résolution criminelle is, in de verhandeling crimineel inzicht genoemd.

De vraag vanaf wanneer er dus sprake kan zijn van opzet, betreft dan een onderzoek naar crimineel inzicht. Zodra iemand crimineel inzicht heeft in de feiten, kan hij gestraft worden. Wie dus een inhaalmanoeuvre uitvoert, met het inzicht dat de kans op een ongeluk reëel is, mag niet zeggen dat hij “per ongeluk” (i.e. onopzettelijk) een misdrijf beging.

Een ander voorbeeld betreft de heling: De koper van een goed, die gegeven de feiten wel had moeten weten dat het gestolen was, wist dat. Dat wordt individueel en subjectief benaderd. De rechter moet uit de omstandigheden effectieve kennis, en dus crimineel inzicht, afleiden.

Willen (en in zekere zin het accepteren) is dan een onbelangrijk criterium voor het bepalen van de ondergrens van opzet. Zodra men wetens handelt, is er sprake van (eventueel) opzet. Handelt men wetens en willens, dan is er (algemeen) opzet. De vraag naar de impact op het algemeen opzet en zelfs het bestaan ervan enerzijds, en of het eventueel opzet dan niet louter een bewijsprobleem betreft anderzijds, vergt nog verder onderzoek.

Bibliografie

Bibliografie

 

1.    Rechtspraak

Cass. 10 februari 1920, Pas. 1920, I, 56.

Cass. 8 april 1941, Pas. 1941, I, 139.

Cass. 30 juni 1958, Pas. 1958, I, 1214.

Cass. 27 april 1964, Pas. 1964, I, 909.
Cass. 25 september 1973, AC 1974, 87.
Cass. 15 juni 1982, Pas. 1982, I, 1192 ; AC 1981-82, 1279.
Cass. 11 september 1990, Pas. 1991, I, 36.
Cass. 13 december 1994, Pas. 1994, I, 1094, RW 1995-96, 533, noot B. SPRIET.
Cass.12 september 2006, P.06.0416.N.
Cass. 4 november 2006, P.06.0545.F.
Cass. 28 februari 2007, AC 2007, 486.
Cass. 3 februari 2015, RW 2015-16, 1187.

Corr. Turnhout 15 mei 1981, RW 1983-84, 2966, noot. A. VANDEPLAS.
Corr. Antwerpen 14 april 1994, RW 1994-95, 509.

KI Gent 30 oktober 2008, RABG 2009/7, 500, 492, noot. S. BERNEMAN.

Hoge Raad 14 februari 1916, NJ 1916, 681 (NL).
Hoge Raad 6 februari 1951, NJ 1951, 475 (NL).
Hoge Raad 20 februari 2007, NJ 2007, 313 (NL).

 

 

2.    Rechtsleer

2.1.       Belgische doctrine

BEKAERT, H., Handboek voor studie en praktijk van het Belgisch strafrecht, Brussel, Universitaire publicatie, 1965, 359 p.
BROSENS, W., “Het morele bestanddeel  der misdrijven en het toekomstige strafwetboek”, RW 1978-79, 1810-1834.
CONSTANT, J., Manuel de droit pénal, Liège, Imprimerie des invalides, 1953, 530 p. CORNELIS, L., Beginselen van het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht, Deel I, Antwerpen, Maklu, 1989, 744 p.
CORNELIS L. en VERSTRAETEN R., “mag er nog witgewassen worden?”, T.B.H. 1992,
176-221.
DE CLERCK, D., Beginselen van strafrecht en strafvordering, Leuven, Acco, 1978, 263 p.
DE KONINCK. C., Ad Legem Aquiliam, Gent, Mys & Breesch, 1994, 190 p.
DE NAUW, A., Inleiding tot het algemeen strafrecht, 3e editie, Brugge, Die Keure, 2010,
221 p.
DE NAUW, A., Inleiding tot het bijzonder strafrecht, 6e editie, Mechelen, Kluwer, 2010,
471 p.
DUPONT, L. en VERSTRAETEN, R., Handboek Belgisch Strafrecht, Leuven, Acco, 1990,
913 p.
DERUYCK, F., “De rechten van verdediging van de rechtspersoon in de Belgische strafprocedure: van verre evident, maar verre van evident”, NC 2016, 17-46
DE WOLF, D., Handboek Correctioneel Procesrecht, Antwerpen, Intersentia, 2013, 294 p.
GORLÉ, F., “Nogmaals over het morele bestanddeel van het misdrijf”, RW 1980-81, 90-102.
HAUS, J.J., Principes généraux du droit pénal belge, 3ième édition, Gent, Annoot-Braeckman, 1879, 572 p.
JIMENEZ de ASUA, L., “La faute consciente et le dolus eventualis”, RDPC 1959-60, 603-614.
KUTY, F., Principes généraux de droit pénal belge, Tome II, Bruxelles, Larcier, 2007, 614 p.
NYPELS, J.S.G., Commentaire et complément du code pénal belge, Tome III , Bruxelles, Bruylant, 1868, 856 p.
SIMON, J., Handboek van het Belgisch Strafrecht, Brussel, Bruylant, 1943, 213 p.
VAN DEN WYNGAERT, C., Strafrecht, strafprocesrecht & internationaal strafrecht, 5e editie, Maklu, Antwerpen, 2003, 1191 p.
VANHOUDT, C.J. en CALEWAERT, W., Belgisch Strafrecht, 2e boekdeel, Gent, Story-Scienta, 1976, 1114 p.
VERHAEGEN, J., “Le dol éventuel et sa place en droit pénal belge” in X. (eds.) Liber Amicorum Hermann Bekaert, Gent, Snoek-Ducaju & Zoon, 1977, 437-452.
VERHAEGEN, J., “Dol et faute lourde en droit pénal”, in X. (eds.), Liber Amicorum M. Châtel, Antwerpen, Kluwer, 1991, 455-465.
VERHAEGEN, J., “L’erreur fautive de fait exclusive de dol” in X. (eds.), Liber Amicorum José Vanderveeren, Brussel, Bruylant, 1997, 203-211.
VERHAEGEN, J., “Faute consciente ou intention coupable, la ligne de partage”, J.T. 2001, 305-309.
VERHAEGEN, J., “L’imputabilité pénale des conséquences non voulues du fait délictueux”, in X. (eds.), Liber Amicorum Jean Du Jardin, Deurne, Kluwer, 2001, 133-145.
VERHAEGEN J., en HENNEAU, C., Droit Pénal Général, 3ième édition, Brussel, Bruylant, 2003, 626 p.
X., Commissie voor de herziening van het strafwetboek, verslag over de voornaamste grondslagen voor de hervorming, Brussel, ministerie van Justitie, 1979, 137 p.

2.2.       Common Law doctrine

ASHWORTH, A., Principles of Criminal Law, 4th Edition, Oxford, University Press, 2003,
512 p.
BAGARIC, M. en ARENSON K.J., Criminal Laws in Australia: Cases and materials, 2nd Edition, Oxford, University Press, 2007, 708 p.
BENTHAM, J., Introduction to the principles of Morals and Legislation, Dover, Philosophical Classics, 2007, 564 p.
COWNIE, F., e.a., English Legal System in Context, 4th edition, Oxford, University Press, 2007, 371 p.
DUFF, R.A., Intention, Agency and Criminal Liability: Philosophy of Action and the Criminal Law, Oxford, Blackwell, 1990, 256 p.
HANLY, C., An introduction to Irish Criminal Law, 2nd edition, Dublin, Gill & Macmillan,
425 p.
HERRING, J., Criminal Law: Text, Cases and Materials, 4th Edition, Oxford, University Press, 2010, 944 p.
HOLMES, O.W. jr., The Common Law, 1st edition, Wilder Publications, 2009, 227 p.
KAPLAN, J., WEISBERG, R., BINDER, G., Criminal Law – Cases and Materials, Mechelen, Kluwer-Aspen Publishers, 2008, 1144 p.
KENNY, C.S., Outlines of Criminal Law, Cambridge, University Press, 1915, 542 p.

LaFAVE, W.R., e.a., Criminal Law, 2nd Edition, St-Paul (Minnesota), West Publishing Co., 1995, 918 p.
LOVELESS, J., Criminal Law: Text, Cases and Materials, Oxford, University Press, 712 p.
PARSONS, S., “Intention in the criminal law: why is it so difficult to find?”, Mountbatten Journal of Legal Studies 2000, 4 (1 &2), 5-19.
ROBINSON, P.H., en DUBBER, M.D., An Introduction to the Model Penal Code, https://www.law.upenn.edu/fac/phrobins/intromodpencode.pdf
STUART, D., Canadian Criminal Law, A Treatise, 5th edition, Toronto, Carswell-Thomson, 2007, 815 p.

2.3.       Nederlandse en Duitse doctrine

CLEIREN, C.P.M. en NIJBOER, J.F., Strafrecht: Tekst en commentaar, Deventer, Kluwer, 2002, 1460 p.
ENSCHEDÉ, Ch. J. en BOSCH, M., Beginselen van Strafrecht, 12e druk, Deventer, Kluwer, 2008, 259 p.
HAZEWINKEL-SURINGA, D., en REMMELINK, J., Inleiding tot de studie van het Nederlandse strafrecht, 10e druk, Alphen aan den Rijn, Samsom, 1987, 833 p.
JESCHECK, H.H., Lehrbuch des Strafrechts, 2e druk, Berlin, Dunker und Humblot, 1972,
782 p.
JONKERS, W.H.A., “Het strafrechtelijk schuldverwijt” in J.P. BALKEMA, G.J.M. CORSTENS, C. FIJNAUT, N. KEIJZER, A.L. MELAI, C.F. RÜTERS, G.A.M. STRIJARDS (eds.), Honderd jaar Wetboek van Strafrecht, Arnhem, Gouda-Quint, 1986, 227-241.
JÖRG, N. en KELK, C., Strafrecht met mate, 11e druk, Deventer, Gouda-Quint, 2001, 431 p.
KELK, C., Studieboek materieel strafrecht, Gouda, Gouda-Quint, 1998, 541 p.
KWAKMAN, N.J.M., “de opzet van het opzet” in X. (eds.), Pet Af. Liber Amicorum prof. D.H. De Jong, Nijmegen, Wolf Legal Publisher, 2007, 289-313.

PETERS, A.A.G., Opzet en Schuld in het Strafrecht, Deventer, Kluwer, 1966, 347 p.
POMPE, W.P.J., Handboek van het Nederlandse strafrecht, 5e druk, Zwolle, Tjeenk Willink, 1959, 632 p.
VAN BEMMELEN J.M. en van VEEN Th. W., Ons Strafrecht: Het materiële strafrecht, algemeen deel, 9e druk, Alphen aan den Rijn, Samsom, 1986, 379 p.
VAN BINSBERGEN, W.C., Inleiding Strafrecht, 4e druk, Zwolle, Tjeenk-Willink, 1979, 144 p.
VAN DIJK, A.A., Strafrechtelijke aansprakelijkheid heroverwogen, Apeldoorn, Maklu, 2008, 481 p.

2.4.       Overige bronnen

Digesten, Ulpinianus, D. 9, 2, nr. 44.
PETERS, K., “Les abandons de poste de la magistrature lors de la seconde guerre mondiale”, Cahiers d’Histoire des Temps présents 2011, afl. 24, 163-186.

Gedr. St., Kamer, 1989-90, 987/4, 8-9.
Gedr. St. Senaat, 1989-90, 890-2, 27.
Parl. St., Senaat, 1997-1998, nr. 1-662/3, 6.

Universiteit of Hogeschool
Master in de rechten, afstudeerrichting strafrecht
Publicatiejaar
2016
Promotor(en)
Prof. dr. F. DERUYCK
Kernwoorden
Share this on: