Een vergelijkende Studie tussen Psychoanalyse en Antroposofie. Kan de Antroposofie het psychoanalytisch Paradigma verruimen

Ignace Dedeene
Persbericht

Een vergelijkende Studie tussen Psychoanalyse en Antroposofie. Kan de Antroposofie het psychoanalytisch Paradigma verruimen

Bestaat God?  Is er leven na de de dood?  En hoe zit het voor de geboorte?

Bestaan spoken, geesten, demonen, engelen en bij uitbreiding een volledige geestelijke

hiërarchie?  Wat met  elfen, nimfen, vuurgeesten en gnomen.  Hoe komt het dat deze wezens wereldwijd in de literatuur en schilderkunst voorkomen?  Vanwaar het succes van films als Harry Potter en The Lord of the Rings?

 

Bovenstaande vragen zullen door elke individuele lezer op een bepaalde manier

beantwoord worden. 

Sommigen zullen zeggen, nee, voor de geboorte en na de dood is er niets.  Al wat onzichtbaar is ( geestelijke wezens ) bestaat niet.  En elke kunstenaar die zich hier

mee bezighoudt vertrekt puur vanuit zijn eigen fantasie. 

Is dit antwoord gefundeerd?  Dit is een vraag die aan degene die het antwoord geeft

zou moeten gesteld worden.  Blijft deze steken in een soort koppige eigengereidheid, dan stopt het debat. 

Enige wetenschappelijke ingesteldheid zal er echter voor zorgen dat het debat  verder kan gevoerd worden.  Dit leidt dan tot het naar voor schuiven van een definitie; wat niet zintuiglijk – of bij uitbreiding met instrumenten – waarneembaar is bestaat niet.  Voor deze lezer bestaat de geestelijke wereld niet, omdat zijn definitie van bestaan dit niet toelaat.  Het is evident dat deze definitie louter arbitrair is, met andere woorden gelijk welke definitie kan gehanteerd worden.

We kunnen even goed stellen dat iets bestaat als het niet zintuiglijk waarneembaar is.

Het ongerijmde van deze laatste zin zal voor iedereen duidelijk zijn.

Toch is de uitspraak dat iets alleen maar kan bestaan als het zintuiglijk waarneembaar

is, even ongerijmd.  Het is het standpunt van de zuivere empirist.

Zo zal iemand met een verder ontwikkelde wetenschappelijke ingesteldheid zijn

antwoord nuanceren.  Zij of hij zal stellen dat hetgeen zintuiglijk waarneembaar is

zeker en vast bestaat, maar dat het niet uitgesloten is dat ook niet zintuiglijk waarneembare zaken bestaan.  We merken hierbij op dat alles wat met het moderne

instrumentarium kan worden waargenomen, behoort tot het zintuiglijk waarneembare.

Dit tweede standpunt houd dus in dat de betreffende lezer het bestaan van

pakweg een aartsengel, als autonoom, intelligent wezen, niet uitsluit.  Maar wel er

onmiddellijk aan toevoegd dat we er niets kunnen over weten.  En waarom kunnen

we er niets over weten?  Omdat het buiten het zintuiglijk waarneembare valt.

We zouden hier kunnen spreken over een empirisme met voorbehoud. 

Een derde soort lezer zal iets antwoorden dat fundamenteel verschilt met vorige

antwoorden.  Zij of hij zal zeggen dat geestelijke zaken, met inbegrip van de als

voorbeeld gegeven entiteiten, weliswaar niet zintuiglijk, ook niet met de fijnste

instrumenten, waarneembaar zijn, maar toch bestaan.  Deze lezeres of lezer zal

beweren dat haar of zijn waarneming berust op een gevoel.  Dit kan gaan van het

gevoel dat er zich “iets onzichtbaars” in een kamer bevind, over het ganse scala aan

gevoelens bij het waarnemen van de natuur, tot het ”aanvoelen” van mensen.

We rekenen hier ook de religieuze en kunstzinnige gevoelens bij.  Volledigheidshalve voegen we eraan toe dat het individuele religieuze beleven niets te maken heeft

met het belijden van welke exoterische godsdienst ook.

Bij deze derde soort antwoorden zien we iets verschijnen dat bij de twee vorige soorten niet aanwezig was.  We krijgen naast de zintuigen, als instrument voor het verwerven

van waarnemingen, het gevoel als bijkomend instrument.  Maar dan loopt de zaak

weer vast.  Het voelen levert geen ‘kennis’ op zoals het zintuiglijk waarnemen dit

doet.  Het is niet echt bruikbaar voor de wetenschap. Daarnaast zal de opmerkzame lezer er onmiddellijk aan toevoegen dat de zintuiglijke waarneming op zich ook geen kennis oplevert.  Het verwerven van kennis komt pas tot stand als de waarneming verwerkt wordt door het instrument van de rede.  Met andere woorden, het denken.

 

Zo zien we dat een poging om de vraag te beantwoorden ‘bestaan goden en duivels?’  ons alras brengt tot begrippen als  ‘de zintuiglijke waarneming (empirie)’, ‘het voelen’ en ‘het denken’.  Met daarop aansluitend ‘het tot stand komen van kennis’, ‘het kenproces’.

Het antwoord op de vraag of Jezus Christus en Ahriman samen de samba kunnen dansen 

zal voortvloeien uit het antwoord op de vraag ‘wat kunnen wij kennen?’.

Deze laatste vraag is het onderwerp van de epistemologie, een onderdeel van de filosofie.

 

Wat heeft dit alles nu te maken met mijn thesis?  Kan een vergelijkende Studie tussen

Psychoanalyse en Antroposofie hier duidelijkheid brengen?  Kan hetgeen in de thesis beschreven staat een gefundeerd argument vormen voor het beantwoorden van de

vragen waarmee dit artikel begint.  Het goede nieuws is, jazeker, wat in de thesis staat kan dat.  Het minder goede nieuws is dat het verwerven van de beschreven inzichten

een noodzakelijke en ernstige inspannning van de lezer vraagt.  Het gaat immers niet over het verwerven van een abstract, louter intellectueel, inzicht.  Het gaat om het verwerven van een organisch, geestelijk begrijpen.  Dit impliceert een bewustzijnssprong.

 

De kern van de thesis gaat over het denken.  Wat is de functie en het statuut van het denken.  Wat is het denken eigenlijk.  Wat is het verband tussen denken en waarnemen?

Waar treedt het denken op bij het verwerven van kennis.  Kunnen we denken over het denken?

De filosofisch geschoolde lezer zal niet verwonderd zijn dat we bij het zoeken naar antwoorden op deze vraag de filosoof Kant en zijn Kritiek van de zuivere Rede geraadpleegd hebben.  Kant’s denken vormt dan ook de epistemologische basis van de psychoanalyse, en bij uitbreiding van de wetenschap in het algemeen.

Maar daartegenover, in een dialectiek , stellen wij de inzichten van de filosoof Rudolf Steiner.  We tonen aan date er hiaten in Kant’s denken zitten.  Wanneer we Steiner’s

denken in de plaats stellen valt de hindernis, eigen aan een zich reeds eeuwen aanslepend dualisme dat de wetenschap beheerst, weg.  De vraag naar het bestaan van geestelijke entiteiten kan door een wetenschap, een psychologie, die Kantiaans georiënteerd is, niet beantwoord worden.  Ze blijft steken in een dualisme met betrekking tot de mens, of nog erger, een stompzinnig reductionisme.  Hierbij wordt de gedachte beschouwd als een product van de hersencellen.  De lezer daarentegen die

de wetenschappelijke onbevangenheid bezit om op grondige wijze kennis te nemen van de inhoud van mijn thesis,  zal met dezelfde zekerheid op de vragen gesteld in het begin van deze tekst antwoord kunnen geven, als op de vraag hoeveel zes maal zeven is. 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Bibliografie

                                                                        LITERATUUR Demarest, B. (2011). Tijd voor het onbewuste.  Over de organisatie van het psychische apparaat. Gent: Psychoanalytische PerspectievenDedeene, I. (2013). Hoe verhouden de uitgangspunten en opbouw van Rudolf Steiner’sKennistheorie zich tot deze van Immanuel Kant. Ongepubliceerde paper. Promotorprof. Dr. G. Van de Vijver. Universiteit GentDe Vleminck, J. & Van Hautte, P. (2013). Freud filosoof? Freud als filosoof (pp.33-50)Freud, S. (1988 (1923)). Het Ik en het Es.  Psychoanalytische  Theorie 3 (pp. 9-82). Amsterdam / Meppel: BoomFreud, S. (1984 (1912-13)). Totem en taboe. Cultuur en religie 4 (pp. 1-211). Amsterdam / Meppel: Boom.Geerardyn, F. & Van de Vijver, G. (1992(1890)). Het ontwerp. Gent: IdesçaKant, I. (2004 (1781, 1787)). Kritiek van de zuivere rede. Amsterdam: BoomSteiner, R. (1982 (1920)). De brug tussen lichaam en geest. Zeist: Vrij GeesteslevenSteiner, R. (1982 (1959)). De trappen vanhet hogere bewustzijn. Zeist: Vrij GeesteslevenSteiner, R. (1989 (1894)). Filosofie der Vrijheid. Den Haag: ServireSteiner, R. (1991). Waarheid en Wetenschap. Zeist: Vrij GeesteslevenSteiner, R. (2001 (1912-1921)). Freud, Jung and Spiritual Psychology. Great Barrington:  Anthroposophic PressVan Dam, E. (2012). Kants “Beantwortung der Frage: Was ist Aufklärung?” in het licht van Lacans grote Ander. Gent: Psychoanalytische PerspectievenVan Hautte, P. (2013). Het project van een psychoanalyse van het bestaan in Freuds Drie verhandelingen over de theorie van de seksualiteit (1905). Freud als filosoof (pp.33-50)Verhaeghe, P. (2002). Over normaliteit en andere afwijkingen. Leuven: AccoWeizsäcker, K. (1986). Psychotherapie tussen Jung en Steiner. Zeist: Vrij Geestesleven          

Universiteit of Hogeschool
Klinisch Psycholoog
Publicatiejaar
2015
Share this on: