Talige variatie in Vlaanderen: het (tussen)taalgebruik van kinderen in de jeugdbeweging

Inge Van Lancker
Persbericht

Talige variatie in Vlaanderen: het (tussen)taalgebruik van kinderen in de jeugdbeweging

“Ja ma leidster, oe moe ‘k ik da doen?”

Bent u een leid(st)er in een jeugdbeweging? Dan heeft u bovenstaande zin ongetwijfeld al ettelijke keren gehoord. Maar wist u dat deze zin maar liefst vijf kenmerken van tussentaal bevat?

Tegenwoordig is tussentaal onder taalkundigen een “hot item”. In de eerste publicaties over het fenomeen uitten taalkundigen vooral hun afkeer en schrik voor tussentaal. Ze vreesden dat tussentaal de Nederlandse standaardtaal zou vervangen en dat geen enkele Vlaming nog in staat zou zijn “naar behoren” te spreken. Ze verzonnen allerlei fraaie scheldnamen voor de nieuw variant van het Nederlands, zoals “mengtaal”, “verkavelingsvlaams”, “koetervlaams”, “soapvlaams”, enz. De laatste jaren, echter, is het tij aan het keren. Steeds meer (jonge) taalkundigen proberen het fenomeen “tussentaal” te bestuderen en te beschrijven, maar ze hebben nog heel wat werk voor de boeg. Ik hoopte met mijn masterscriptie een bijdrage te kunnen leveren aan de beschrijving van het boeiende fenomeen “tussentaal”. Ik onderzocht daarom het informele taalgebruik van zeven kinderen (van negen en tien jaar oud) in de jeugdbeweging.

Welke kenmerken van tussentaal gebruiken deze kinderen in informele situaties? En hoe vaak? Waarom gebruiken ze nu eens standaardtaal en dan tussentaal? En zijn ze zich bewust van het taalgebruik dat ze hanteren? Dat waren de vier centrale vragen die ik in mijn masterscriptie probeerde te beantwoorden. Ik verzamelde zo veel mogelijk informatie over de talige achtergrond van de kinderen en over hoe zij en hun ouders hun taalgebruik inschatten. Daarna nam ik hun taalgebruik op in drie verschillende situaties. Op de opnames van het gezelschapsspel “Taboe” is te horen hoe de kinderen een omschrijving geven van een zaak, zonder een aantal zogenaamde “taboewoorden” te vermelden. Daarnaast maakte ik een opname van spontaan, informeel taalgebruik tijdens een activiteit van de jeugd­beweging en ten slotte verzamelde ik taalmateriaal van de kinderen in een thuissituatie. Als alle geluidsopnames getranscribeerd waren, kon de zoektocht naar tussentalige elementen beginnen.

Echte “tussentaalkenmerken” bestaan niet. Wat nu net zo typisch is aan tussentaal, is dat het een mix is van standaardtalige en dialectale kenmerken. In de zin

Ge zegt da ‘k nie werk

bijvoorbeeld, wordt standaardtaal (woordenschat, uitspraak) gecombineerd met dialect (ge, het wegvallen van de -t in dat en niet). Tussentaalkenmerken zijn dus die dialect­kenmerken die toch worden gebruikt in een register waarin alle andere dialectkenmerken zo goed mogelijk geweerd worden. De zeven onderzochte kinderen gebruikten in hun informele taalgebruik vooral fonologische kenmerken van tussentaal: klanken worden heel vaak weggelaten aan het einde (zoals in het voorgaande voorbeeld), het begin of in het midden van een woord, zoals bijvoorbeeld in

            Ij eeft al g(eh)ad voor Hij heeft al gehad

Wat de woordenschat betreft, valt het op dat de kinderen de bouwstenen van de standaardtaal gebruiken. Zo zeggen ze bijvoorbeeld jas en niet frak, fiets en niet velo. Het is opvallend dat de kinderen beseffen dat de fonologische dialectkenmerken die ze gebruiken, niet behoren tot de Nederlandse standaardtaal. Wanneer ze proberen standaardtaal te spreken - bijvoorbeeld tijdens het gezelschapsspel “Taboe” - dan doen ze ook hun best om alle klanken uit te spreken. Dat is niet het geval bij een ander dialectkenmerk dat heel frequent gebruikt wordt: ge, gij en u(w) in de plaats van je, jij en jou(w). Tijdens het gezelschapsspel “Taboe” uit een bepaald kind bijvoorbeeld volgende zin:

            Het doet... mag ek et geluid zeggn?

In het eerste deel van de zin richt het kind zich tot zijn publiek. In dat geval spreekt het de h- uit. Wanneer hij even uit zijn rol van “omschrijver” valt om nog snel iets te vragen aan de leidster, dan laat hij de h- wegvallen. Het kind beseft dus dat standaardtaal gepast is in deze situatie. Toch gebruikt hij verder in de opname consequent ge, gij en u(w), wat misschien betekent dat hij niet beseft dat dat geen standaardtaal is.

Hoe vaak gebruiken de kinderen deze tussentaalkenmerken nu eigenlijk? Uit de scriptie bleek dat de kinderen het vaakst tussentaal gebruiken in een thuissituatie en het minst wanneer ze het gezelschapsspel “Taboe” speelden. Dat toont aan dat ze wel degelijk beseffen dat er verschillende variëteiten van het Nederlands bestaan die in verschillende situaties gepast zijn: het algemeen Nederlands is meer geschikt om een omschrijving te geven van een zaak aan een groep van vriendjes, terwijl tussentaal meer normaal lijkt in de communicatie met gezinsleden. De frequentie waarmee de kinderen tussentaal gebruiken, hangt vooral af van hun attitude tegenover tussentaal, standaardtaal en dialect. Zo zijn er bijvoorbeeld sekseverschillen. Voor zowel jongens als meisjes is tussentaal de meest “gewone” variëteit, die ze dan ook thuis spreken. Maar terwijl meisjes proberen om hun taalgebruik algemener te maken in de communicatie met hun vriendinnetjes van de jeugdbeweging, zal een jongen die thuis relatief algemeen taalgebruik hanteert misschien toch iets meer tussentaal gebruiken op een activiteit van de jeugdbeweging om zich te profileren tussen de andere jongens.

De derde en meest interessante onderzoeksvraag was: Waarom gebruiken de kinderen nu eens de ene en dan weer de andere variëteit van het Nederlands? Voor alle kinderen bleek tussentaal de norm te zijn voor informele communicatie. Toch is op de opnames ook wel eens algemeen Nederlands te horen. Vaak is dat het gevolg van een kleine situationele verandering. Wanneer een kind bijvoorbeeld iets voorleest, een toneeltje naar voren brengt, een liedje zingt... dan gebruikt het vaak iets algemener Nederlands. Het kind lijkt te beseffen dat de situatie op dat moment verandert van zeer informeel naar iets formeler en het past zijn taalgebruik aan. Soms probeert het kind met het gebruik van standaardtaal in een informele situatie een bepaald effect te bekomen. Dan maakt het gebruik van wat we een asymmetrische gespreksstructuur noemen: het kind gebruikt een variëteit van het Nederlands die in die specifieke context niet past om op die manier humor of ironie uit te drukken.

Ten slotte vroegen we ons af of de kinderen en hun ouders een goed beeld hebben over hun eigen taalgebruik. Dat bleek niet het geval te zijn. Het onderzoek toonde aan dat er nood is aan wetenschappelijke publicaties over tussentaal die het brede publiek bereiken. Vaak is het immers te wijten aan onvoldoende kennis ter zake dat mensen hun eigen taalgedrag of dat van anderen verkeerd inschatten.

Dat kinderen in informele situaties constant gebruik maken van tussentaal is geen verrassende conclusie, maar dat ze daarnaast ook creatief kunnen omgaan met andere variëteiten van het Nederlands wijst op een goede taalvaardigheid. Vele leid(st)ers in Vlaanderen zullen nog meerdere malen de titelzin te horen krijgen, maar gelukkig zijn hun leden ook in staat ander Nederlands te gebruiken.

Bibliografie

Auer, P. (2005): ‘Europe’s sociolinguistic unity, or: A typology of European dialect/standard constellations.’ In: Delbeque N., J. van de Auwera & D. Geeraerts (ed.): Perspecitves on Variation. Sociolinguistic, Historical, Comparative. Mouton de Gruyter, Berlijn/New York, p.7-37.

Axters, B. (2009): Talige variatie in het Nederlands: kennis, perceptie en attitudes bij kleuters. Onuitgegeven masterscriptie. Universiteit Gent.

Bayley, R. en C. Lucas (2007): Sociolinguistic variation. Theories, methods, and applications. University Press, Cambridge

Beheydt, L. (1983): Kindertaalonderzoek. Een methodologisch handboek. Cabey, Louvain-La-Neuve.

Boogaart, R. (2007): ‘Conditionele constructies met moest(en) en mocht(en) in Belgisch-Nederlands en Nederlands-Nederlands’. In: Neerlandistiek.nl 07.05.

Debrabandere, F. (2005): ‘Het echec van de ABN-actie in Vlaanderen.’ In: Nederlands van nu 53, p.27-31.

De Caluwe, J. (2009): ‘Tussentaal wordt omgangstaal in Vlaanderen’. In: Nederlandse Taalkunde 14, p. 8-25.

De Ridder, F. (2007): Vlaamse tussentaal op televisie: een analyse van het fictieve reportage­programma “In de gloria”. Onuitgegeven masterscriptie. Universiteit Gent.

de Schutter, G. (1994): ‘Voegwoordflexie en pronominale clitisering. Waarin Vlaams en Brabants (bijna) elkaars tegengestelden zijn.’ In: Taal en Tongval, 46, p.108-131.

de Schutter, G. (1997): ‘De imperatief in de moderne Nederlandse dialecten.’ In: Taal en Tongval, 49, p.31-57.

De Vogelaer, G. (2008): De Nederlandse en Friese subjectsmarkeerders: geografie, typologie en diachronie. Koninklijke academie voor Nederlandse taal- en letterkunde, Gent.

De Wulf, C. & J. Taeldeman (2001): ‘Apocope en insertie van –n na sjwa in de zuidelijke Nederlandse dialecten: conditionering en geografie.’ In: Taal en Tongval, themanummer 14, p. 7-51.

Geeraerts, D. (1993): ‘Postmoderne taalattitudes?’ In: Streven, 60(4), p.346-353.

Geeraerts, D. (2001): ‘Een zondagspak? Het Nederlands in Vlaanderen: gedrag, beleid, attitudes.’ In: Ons Erfdeel 44(3), p.337-344.

Goossens, J. (2000): ‘De toekomst van het Nederlands in Vlaanderen.’ In: Ons Erfdeel 43(1), p.2-12.

Jaspers, J. (2001): ‘Het Vlaamse stigma. Over tussentaal en normativiteit.’ In: Taal en Tongval 53, p.129-153.

Jaspers, J. (2006): ‘Marokkaanse jongens en het Algemeen Nederlands. Substandaardisering als sociale onderhandeling.’ In: Nederlandse Taalkunde 11(3), p. 258-285.

Kloots, H. (2007): ‘ “Allee, wat was het weer?” Het tussenwerpsel “allee” in spontaan gesproken Standaardnederlands’. In: Over Taal 46(1), p. 17-19.

Lemahieu, G. (2008): Tussentaal in spontane conversaties van Vlaamse jongvolwassenen (18- tot 24-jarigen). Onuitgegeven masterscriptie. Universiteit Gent.

Lievevrouw-Coopman, L. (1974): Gents woordenboek. Broers, Gent.

Teirlinck, I. S. (1908-1922): Zuid-Oostvlaandersch Idioticon. Siffer, Gent.

Prisma = Martin, W. & W. Smedts (2009): Prisma handwoordenboek Nederlands. Prisma woordenboeken en taaluitgaven, Houten.

Rogers, S. (1976): They don’t speak our language: essays on the language world of children and adolescents. Arnold, Londen

Romaine, S. (1984): The Language of Children and Adolescents. The acquisition of Communicative Competence. Basil Blackwell Publisher Ltd, Oxford.

Rys, K. & J. Taeldeman (2007): ‘Fonologische ingrediënten van Vlaamse tussentaal.’ In: Sandra, D., R. Rymenans, P. Cuvelier & P. Van Petegem (red.): Tussen taal, spelling en onderwijs. Essays bij het emeritaat van Frans Daems. Academia Press, Gent, p. 1-9.

Taeldeman, J. (1993): ‘Welk Nederlands voor Vlamingen?’ In: De Grauwe, L. en J. De Vos (reds.), Van sneeuwpoppen tot tasmuurtje, aspecten van de Nederlandse taal- en literatuurstudie, Spieghel Historiael, 33, p. 9-28.

Taeldeman, J. (2008): ‘Zich stabiliserende grammaticale kenmerken in Vlaamse tussentaal.’ In: Taal en Tongval 60, p. 26-50.

Vandekerckhove, R. & J. Nobels (2010): ‘Code eclecticism: Linguistic variation and code alternation in the chat language of Flemish teenagers’. In: Journal of Sociolinguistics 14(5), p.657-677.

Van Istendael, G. (1989): Het Belgisch labyrint, of de schoonheid der wanstaltigheid. De Arbeiderspers, Amsterdam.

Van Dale = Den Boon, T., D. Geeraerts & N. Van der Sijs (2005): Van Dale Groot woordenboek der Nederlandse taal. Veertiende herziene uitgave, Van Dale Lexicografie, Utrecht.

Van Gijsel, S., D. Speelman & D. Geeraerts (2008): ‘Style shifting in commercials.’ In: Journal of Pragmatics 40, p. 205-226.

Willemyns, R. & W. Vandenbussche (2007): ‘Taalverachters en Taalverkrachters? Sociolinguïsten op de beklaagdenbank.’ In: Sandra, D., R. Ryemans & P. Van Petegem (red.), Tussen taal, spelling en onderwijs. Essays bij het emeritaat van Frans Daems, Academia Press, Gent, p.23-34.

Digitale bronnen

Auman (2009): En op de zevende dag was er tussentaal. Een onderzoek naar het gebruik van de Nederlandse standaardtaal, Vlaamse tussentaal en codewisseling in De zevende dag. Onuitgegeven masterscriptie. Universiteit Gent. On-line geconsulteerd:
<http://lib.ugent.be/fulltxt/­­RUG­01/001/­413­­/968/­­RUG01-001413968_2010_0001_AC.pdf>

e- ANS (Algemeen Nederlandse Spraakkunst): <http://www.let.ru.nl/ans/e-ans/&gt;

Eckert, P. (2010): ‘Three Waves of Variation Study: The emergence of meaning in the study of variation’. < http://www.stanford.edu/~eckert/PDF/ThreeWavesofVariation.pdf&gt;

Universiteit of Hogeschool
Master taal- en letterkunde: Nederlands- Spaans
Publicatiejaar
2011
Share this on: