Rechter Tie, dat ben ik. Wet en verlangen in leven en werk van Dr Robert van Gulik

Rosette Blomme
Persbericht

Rechter Tie, dat ben ik. Wet en verlangen in leven en werk van Dr Robert van Gulik

'Rechter Tie, dat ben ik.' Een Freudiaanse kijk op Robert van Gulik en zijn werk.

Dit artikel tracht ons iets te leren over de psychoanalyse via het werk van de in 1910 geboren Nederlandse schrijver Dr. Robert van Gulik. Uit het uitgebreide oevre werden de rechter Tie romans gekozen daar ze ons een buitengewoon interessante kijk geven op van Guliks relatie tot de wet, de vader en het verlangen, de vrouw-moeder, dit zijnde twee kanten van dezelfde medaille, namelijk de verhouding tot het object van zijn verlangen. In deze detectiveverhalen, die zich afspelen in het oude China, worden de moord- en misdaadzaken op schrandere wijze opgelost door rechter Tie, die als districtsbestuurder ook gerechtelijk onderzoeker is. Opvallend in de romans is ook de bijzondere liefde van rechter Tie voor het personage van Tsjiao Tai, de ex-militair. We trachten deze bijzondere betekenis voor van Gulik, zelf een 'telg uit een geslacht van sabeldieren' te achterhalen. Naast gegevens, verzameld uit de detectiveromans, komt ook informatie aan bod uit van Guliks eigen levensgeschiedenis. 

In het eerste luik trachten we van Guliks eigen uitspraken 'Rechter Tie, dat ben ik' en 'Rechter Tie is mijn Superego' te interpreteren. Gezien deze uitspraken lag de keuze voor het bestuderen van het Ideaal en Über-Ich voor de hand. Daar het 'Über-Ich' een term is uit de Freudiaanse literatuur, is deze verhandeling in grote mate op de teksten van de Oostenrijkse zenuwarts en grondlegger van de psychoanalyse, Sigmund Freud (1856-1938), gebaseerd. 

Robert van Gulik werd geboren in 1910 in het Nederlandse Zutphen, als jongste van vijf kinderen. Zijn drie oudere broers en zijn zus zijn allen in Indonesië geboren, waar zijn vader als arts in het leger dienst deed. De moeder van Robert stamde uit een familie van schilders en musici en haar hobby's waren lezen en muziek. Als Robert vijf jaar is, gaat de familie van Gulik naar Java terug. Hij zal er de lagere school doorlopen. Robert vat er liefde op voor het Oosten, voor de taal, de kunst, de literatuur, de muziek, de vrouwen.. Niettegenstaande zijn drie oudere broers tot het leger toetraden, gaat van Gulik, terug in Nederland, talen studeren en behaalt zijn doctoraat in de Oosterse letteren op vijfentwintigjarige leeftijd. Hij gaat in de diplomatie en kiest voor een leven waarin hij zich kan wijden aan literatuur, muziek en verzamelen van kunst. Hij kiest dus niet voor de vader -  de militaire dienst, maar voor de moeder - kunst en literatuur.

Van Gulik stamde dus uit een familie militairen en noemde zijn vader de perfecte westerse landsdienaar. Aan dat beeld heeft hijzelf niet kunnen of willen voldoen. maar hij creëerde wel het personage van Rechter Tie als de plichtsbewuste dienaar van het volk, die voor zichzelf geen enkele zwakte toestond. in die zin staat Tie voor het ideaal van de machtige vader, het imaginaire ideaal waarin geen enkel tekort toegelaten is. In 'De schrijver en het fantaseren' (1908) schrijft Freud dat onbevredigde wensen de drijvende krachten achter fantasieën zijn en iedere fantasie een correctie op een onbevredigende werkelijkheid. De uitspraak 'Rechter Tie, dat ben ik'  zou dan kunnen staan voor 'Rechter Tie is wie ik zou willen zijn'. Van Gulik was niet altijd beschikbaar om het 'volk te dienen', verre van zelfs. Hij was veel meer geïnteresseerd in zijn eigen studies over het Oosten en de omgang met kunstenaars, boekhandelaren en antiquairs. Dat hij er schuldgevoelens over had, kan teruggevonden worden in de uitspraak 'Tie is mijn Superego', te interpreteren als 'mijn geweten, degene die toont hoe het wél moet'. Hij tekende een uitermate strenge Rechter Tie, een Tie die onder de druk en de controle stond van een buitengewoon streng Über-Ich. Ook omtrent het niet kiezen voor een militaire carrière had van Gulik schuldgevoelens. Hij stond erop dat dit gemis goedgemaakt werd door zijn twee oudste zonen. En hij creëerde Tsjiao Tai. Ook Tsjiao valt ten prooi aan een verdeeldheid. Hij is uit het leger gedeserteerd, maar heeft er zijn hart achtergelaten. Vaak roept zijn oude liefde, maar noch van Gulik, noch Tsjiao zullen ooit (nog) tot het leger toetreden. Tsjiao Tai sterft in één van de laatste rechter Tie romans, 'Moord in Canton' (1964). Robert van Gulik zelf sterft in 1967 aan de gevolgen van longkanker. Maar rechter Tie beantwoordt niet alleen aan het beeld van Roberts machtige vader, hij incarneert ook Robert zelf. Tie studeerde klassieke letteren en medicijnen, hij was rechter en beoefende de kalligrafie en zodoende wordt hij ook de vertegenwoordiger van de eigen verlangens van Robert van Gulik.  Het ideaal van Robert zelf was dat van de Chinese ambtenaar-geleerde en alles wat hij deed, was erop gericht om dit ideaal te bereiken, dit als een bijna obsessionele invulling van een imaginaire doelstelling, waarin geen enkel tekort aanvaard werd. Rechter Tie, als vertegenwoordiger van de wet, staat ook voor de Vader, de Symbolische functie, die beschermt tegen het genot van de moeder, het genot dat buiten de betekenaar staat.

Dit brengt ons bij het tweede luik, de verhouding tot de vrouw-moeder. Robert van Gulik was het lievelingskind van zijn moeder en hij kiest voor haar verlangen. Hij wordt schrijver, muziekliefhebber en kunstverzamelaar. Maar tegelijkertijd is dit moederlijke verlangen bedreigend en ambivalent. Van Guliks relatie tot de vrouw wordt gekenmerkt door een tendens naar afstand en controle en de vrouw wordt gereduceerd tot een passief object van zijn genot. Zijn eerste vaste vriendin Nellie kan beschouwd worden als de vervangster van zijn moeder. Ze is achttien jaar ouder, zet hem aan tot schrijven en is zangeres en pianiste. Maar twee andere belangrijke vrouwen in zijn leven, Kachan, en zijn echtgenote Shih-fang, zijn onderworpen aan een beperking van het genieten. Kachan door de regels en wetten, die ze zichzelf oplegt; Shih-fang door de gouden kooi van het milieu waarin ze zich bevindt. En rechter Tie wordt slechts éénmaal verliefd, verliefd op mevrouw Kwo, die zelf de wet vertegenwoordigt en erop staat dat die wet ook op haar toegepast wordt. Voorzichtig uitgedrukt zouden we kunnen stellen dat het verlangen van Robert van Gulik gecapteerd wordt door de vrouw die onderworpen is aan de Wet, 'gecastreerd', voor wie er geen ongebreideld genot bestaat. De vrouw zonder eigen verlangen, die zichzelf onderwerpt en waarover hij controle heeft.

Tot slot kunnen we zeggen dat het een studie is geworden van de oedipale driehoek in van Guliks leven, en van de manier waarop hij zichzelf kon positioneren tussen de verschillende anderen.

 

 

Bibliografie

Bibliografie.

Barkman, C.D. & De Vries - Van der Hoeven (1994). Een man van drie levens. Biografie van diplomaat, schrijver, geleerde Robert van Gulik. Amsterdam: Forum.

Colin, R.C. (2004). Les formations archaïques d' idéal. Topique (pp. 149-176). Cairn pour l' Esprit du Temps.

Declercq, F. (2000). Het Reële bij Lacan. Over de pulsie en en de finaliteit van de psychoanalytische kuur. Gent: Idesça.

Freud, S. (1983 [1907]). De schrijver en het fantaseren. Cultuur en Religie 2 (pp. 9-23). Amsterdam / Meppel: Boom.

Freud, S. (1983 [1910c]). Een jeugdherinnering van Leonardo da Vinci. Cultuur en Religie 2 (pp. 25-117). Amsterdam / Meppel: Boom.

Freud, S. (1983 [1919]). Het Unheimliche. Cultuur en Religie 2 (pp. 153-196). Amsterdam / Meppel: Boom.

Freud, S. (1984 [1912-13]). Totem en taboe. Cultuur en Religie 4 (pp. 1-211). Amsterdam / Meppel: Boom.

Freud, S. (2000 [1905]). Drie verhandelingen over de theorie van de seksualiteit. Seksualiteit (pp. 19-143). Amsterdam: Boom.

Freud, S. (2000 [1910]). Over een bijzonder type van objectkeuze bij de man, in: Bijdragen tot de psychologie van het liefdeleven 1. Seksualiteit (pp. 183-195). Amsterdam: Boom.

Freud, S. (2000 [1912]). Over de zeer verbreide morele vernedeing in het liefdeleven, in: Bijdragen tot de psychologie van het liefdeleven 2. Seksualiteit (pp. 197-211). Amsterdam: Boom.

Freud, S. (1985 [1911]). Formuleringen over de twee principes van het psychisch gebeuren. Psychoanalytische Theorie 1 (pp. 11-24). Amsterdam / Meppel: Boom.

Freud, S. (1985 [1914c]). Ter introductie van het narcisme. Psychoanalytische Theorie 1 (pp. 27-64). Amsterdam / Meppel : Boom.

Freud, S. (1985 [1924c]). De ondergang van het oedipuscomplex. Klinische Beschouwingen 4 (pp. 81-92). Amsterdam / Meppel: Boom.

Freud, S. (1985 [1917c]). Rouw en melancholie. Psychoanalytische Theorie 1 (pp. 67-91). Amsterdam / Meppel: Boom.

Freud, S. (1985 [1919c]). Een kind wordt geslagen. Klinische Beschouwingen 3 (pp. 21-53). Amsterdam / Meppel: Boom.

Freud, S. (1985 [1920]). Aan gene zijde van het lustprincipe. Psychoanalytische Theorie 1 (pp. 95-163). Amsterdam / Meppel: Boom.

Freud, S. (1985 [1924). Het masochisme als economisch probleem. Psychoanalytische Theorie 1 (pp. 167-185). Amsterdam / Meppell: Boom.

Freud, S. (1987 [1900]). De droomduiding 2/3 (pp. 1- 713). Amsterdam / Meppel: Boom.

Freud, S. (1987 [1921]). Massapsychologie en Ik-analyse. Cultuur en Religie 5 (pp. 9-94). Amsterdam / Meppel: Boom.

Freud, S. (1988 [1923]). het Ik en het Es. Psychoanalytische Theorie 3 (pp. 9-82). Amsterdam / Meppel: Boom.

Freud, S. (2000 [1923]). De genitale organisatie bij het kind. Seksualiteit (pp. 265-272). Amsterdam: Boom.

Freud, S. (2006 [1922]). Het hoofd van Medusa. Werken 8 (pp. 520-521). 

Geerardyn, F. (2005). Over kunst op de plaats van de Ander. Psychoanalyse en kunst (pp. 9-18). Gent: Idesça.

Geldhof, A (2008). Het onmogelijke genieten. Ongepubliceerde licentiaatthesis (pp. 91-102). Universiteit Gent.

Klein, M. (1933). The early Development of Conscience in the Child. Love, Guilt en Reparation. Londen: Vintage.

Lacan, J. (1966 [1948]). Le stade du miroir comme formateut du fonction du Je. Ecrits (pp. 93-100). Paris: Seuil.

Lacan, J. (1966 [1958]). Jeunesse de Gide ou la lettre et le désir. Ecrits (pp. 739- 764). Paris: Seuil.

Lacan, J. (2005 [1975-76]). Le Séminaire. Livre 23: Le Sinthôme. Paris: Seuil.

Lagache, D. (1962). De persoonlijkheid. Wat is psychoanalyse? Utrecht / Antwerpen: Het Spectrum.

Laplanche, J & Pontalis, J.B. (2002, [1967]). Vocabulaire de la Psychanalyse. Paris: Quadrige.

Métais, S. (1997). Idéal du moi. Paris: Encyclopedia Universalis.

Quackelbeen, J. (1993). Zeven avonden met Jacques Lacan. Gent: Idesça.

Taccoen, L. (2005). Gehoorzaamheid en perversie. Antwerpen / Apeldoorn: Garant.

Van de Wetering, J. (1989). Robert van Gulik, zijn leven, zijn werk. Amsterdam: Loeb. 

Van Gulik; R. (1957). Labyrint in Lan-fang. Den Haag: Van Hoeve.

Van Gulik, R. (1960). Nagels in NIng-tsjo. Den Haag: Van Hoeve.

Van Gulik, R. (1961). Het rode paviljoen, Den Haag: Van Hoeve.

Van Gulik, R. (1962). Het Chinese lakscherm. Den Haag: Van Hoeve.

Van Gulik, R. (1962). Het spookklooster. Den Haag: Van Hoeve.

Van Gulik, R. (1964). Moord in Canton. Den Haag: Van Hoeve.

Van Gulik, R. (1965). Het wilgenpatroon. Den Haag: Van Hoeve.

Van Gulik, R. (1967). Halssnoer en kalebas. Den Haag: Van Hoeve.

Van Gulik, R. Fantoom in Foe-lai. Brussel: Elsevier.

Vanheule, S. (2006). Lacans constructie en deconstructie van de dubbele spiegelopstelling. Scripta.

Vanheule, S. & Verhaeghe, P. Identity through a Psychoanalytic Looking Glass. Theory and Psychology. London: Sage Publications.

Verhaeghe, P. (2002). Over normaliteit en andere afwijkingen. Leuven / Leusden: Acco.

Verhaeghe, P. 2004 [1987]). Tussen hysterie en vrouw. Van Freud tot Lacan. Een weg door honderd jaar psychoanalyse. Leuven / Voorburg: Acco.

Verhaeghe, P. & Van Haute, P. (2006). Voorbij Oedipus. Twee psychoanalytische verhandelingen over het oedipuscomplex. Amsterdam: Boom.

Verkade, I. (2003). Welk China? Rechter Tie.nl.             

 

Universiteit of Hogeschool
klinische psychologie
Publicatiejaar
2011
Kernwoorden
Share this on: