Vermoeden van aansprakelijkheid van ouders bij verkeersongevallen veroorzaakt door hun minderjarige kinderen: nog doeltreffend?

margot bruyninckx
Persbericht

Vermoeden van aansprakelijkheid van ouders bij verkeersongevallen veroorzaakt door hun minderjarige kinderen: nog doeltreffend?

Vermoeden van aansprakelijkheid van ouders bij verkeersongevallen veroorzaakt door hun minderjarige kinderen: nog doeltreffend?
 
Vele verkeersongevallen worden veroorzaakt door minderjarigen. De schade daarbij is vaak zeer groot. Wie zal dat betalen? In principe moet iedereen de schade die hij foutief veroorzaakt zelf vergoeden. In een aantal gevallen gaat men echter verder. Zo gaat ons recht er bijvoorbeeld vanuit dat, indien een kind een foutieve handeling stelt waardoor schade ontstaat, zijn ouders een fout hebben begaan in de opvoeding van of in het toezicht op hun kind. Men vermoedt dan dat ze aansprakelijk zijn. Dit wil zeggen dat, als de ouders niet kunnen bewijzen dat ze geen fout hebben begaan, zij voor die schade zullen moeten opdraaien. De vraag is of deze werkwijze vandaag de dag nog wel doeltreffend is.
 
U heeft waarschijnlijk al wel eens gehoord over een tiener die de sleutels van zijn vader heeft gestolen, een ritje met diens wagen maakt en daarmee tegen een andere auto knalt, of over een peuter die met zijn ouders over het voetpad wandelt in een drukke stad, plots de straat op rent en onder een wagen terechtkomt. Het gebeurt ook regelmatig dat jongeren met hun (opgefokte) bromfiets tegen een andere weggebruiker aanrijden. Gezien minderjarigen een groot deel van de verkeersongevallen veroorzaken, is de kans groot dat ook u er vroeg of laat mee wordt geconfronteerd.
 
Zoals reeds gezegd vermoedt het Belgisch recht in dergelijk geval dat de ouders een fout gemaakt hebben. Ze zijn dan aansprakelijk voor hun kind én moeten dus de schade vergoeden. In principe kan elke ouder het vermoeden weerleggen. Hiertoe moeten ze bewijzen dat ze geen fout hebben begaan in de opvoeding, noch in het toezicht van hun kind. Een dubbel tegenbewijs is vereist; één van beide volstaat niet. Dergelijk tegenbewijs kunnen ze bijvoorbeeld leveren door aan te tonen dat hun kind in een instelling was geplaatst met het oog op zijn opvoeding. Gezien de plaatsing, bewijzen ze tevens dat ze geen toezicht op hun kind konden houden.
De praktijk is nochtans anders. Zelfs als de ouders in feite het ongeval niet konden voorkomen, zal de rechter het tegenbewijs zelden aanvaarden. De bedoeling van deze regeling is immers vooral ervoor te zorgen dat de slachtoffers worden vergoed. Hierbij moet rekening worden gehouden met verschillende verzekeringen, die van groot belang zijn bij de vergoeding van de slachtoffers. Allereerst is er de (verplichte) autoverzekering. Deze verzekering betaalt de door een motorrijtuig aan andere personen toegebrachte schade. daarnaast speelt de familiale verzekering een grote rol:, zij beschermt de verzekeringsnemer en zijn gezin tegen de financiële gevolgen van door hen aan anderen toegebrachte schade, . 
 
Als de rechter nagaat of de ouders voldoende bewijzen dat ze geen fout begingen in de opvoeding of in het toezicht van het kind, houdt hij rekening met concrete omstandigheden. De rechter neemt onder andere de leeftijd van het kind, de gewoonten eigen aan zijn milieu en de maatschappelijke opvattingen over opvoeding in acht. Hoe jonger het kind, des te scherper het toezicht dat wordt vereist. Zo zullen de ouders van een 2-jarig kind een fout begaan, indien het kind plots de straat kan oplopen. Ze moeten dit immers kunnen voorkomen. Bij oudere kinderen zal vooral het aspect opvoeding aan bod komen. De ouders moeten hun kinderen het verkeersreglement aanleren, om niet tekort te komen aan hun opvoedingsplicht. Als een ouder zijn kind niet gewezen heeft op de gevaren van het rijden met een opgefokte bromfiets, begaat deze een fout.
 De rechtbank oordeelt heel streng. Men acht het tegenbewijs zelden voldoende. De rechter stelt de ouders dus meestal aansprakelijk, zodat ze dus de schade moeten vergoeden aan het slachtoffer. Op zich is het aanvaardbaar dat de ouders moeten instaan voor schade veroorzaakt door hun kinderen. Maar dit wil niet zeggen dat de ouders een fout hebben begaan. Vele verkeersongevallen zijn immers te wijten aan de verstrooidheid of onvoorzichtigheid van een kind. Vandaar dat we het vermoeden in vraag willen stellen.
 
Ook de bestaande verzekeringen doen nog een aantal vragen rijzen. Kunnen deze verzekeringen een oplossing bieden voor de aansprakelijk gestelde ouders? In de meeste gevallen is het antwoord positief. Een verzekering is in elk geval noodzakelijk om de hoge schadelast te kunnen dragen. Zoals eerder gezegd spelen vooral de familiale verzekering en de autoverzekering een belangrijke rol. Waar de wet de autoverzekering verplicht stelt, is dit niet het geval voor de familiale verzekering. Hoewel 80 % van de gezinnen een familiale verzekering heeft, moeten we ervoor pleiten om ook deze verplicht te maken. Immers, wanneer een minderjarige een ongeval als voetganger of als fietser veroorzaakt, valt dit niet onder de autoverzekering. Enkel de familiale verzekering kan dan een oplossing bieden. Ze vergoedt de slachtoffers als de autoverzekering het door de minderjarige veroorzaakte verkeersongeval niet dekt. (Let wel: bepaalde gevallen kunnen uit de verzekeringsdekking worden gesloten, bijv. een opzettelijk veroorzaakt verkeersongeval.)
 
Er bestaat ook een andere oplossing om de vergoeding van het slachtoffer te verzekeren. Aangezien de kans groot is dat een kind schade aanricht (door onvoorzichtigheid, onwetendheid,..), vormt het kind in feite zelf een risico op schade. Het lijkt dus logisch dat de ouders hiervoor moeten instaan. In plaats van het weerlegbaar vermoeden van aansprakelijkheid, zou het beter zijn om de ouders steeds te laten instaan voor de schade veroorzaakt door hun kind. Ze zouden dan in elk geval de schade moeten vergoeden, of ze nu een fout hebben gemaakt of niet. Dit staat dichter bij de realiteit dan het vermoeden van fout van de ouders. Het is immers niet omdat een kind een goede opvoeding krijgt dat het nooit schade zal berokkenen aan derden. Het kind kan immers ook uit onvoorzichtigheid schade veroorzaken.
 
Ouders worden dus meestal aansprakelijk gehouden voor verkeersongevallen veroorzaakt door hun minderjarige kinderen. In de meeste gevallen bieden de familiale verzekering en de autoverzekering een uitweg. Vooral door een familiale verzekering te nemen kan u voorkomen dat u (later), als ouder, de schade veroorzaakt door uw kind zal moeten vergoeden als het stiekem met uw auto een ritje was gaan maken. Een aantal gevallen vallen echter niet onder de verzekeringsdekking. Een bijkomend probleem is dat de familiale verzekering niet wettelijk verplicht is.
 
Is het vermoeden van aansprakelijkheid van de ouders nu nog wel nuttig? Hoewel het gaat om een vermoeden, blijkt de aansprakelijkheid immers zeer moeilijk te weerleggen, zelfs als de foutieve handeling niet te voorkomen was. Een betere oplossing om het slachtoffer van een verkeersongeval te vergoeden lijkt in de eerste plaats de familiale verzekering verplicht stellen. Zo zullen de gevallen die niet worden gedekt door de autoverzekering, meestal wel gedekt worden door de familiale verzekering. Indien het niet mogelijk zou zijn deze verplicht te maken, is er een andere oplossing noodzakelijk. Men kan het kind dan zien als een risico op schade, waarvoor de ouders steeds moeten instaan, ongeacht of ze een fout hebben begaan. In beide gevallen zullen de slachtoffers dan zeker een schadevergoeding verkrijgen.
 
 

Bibliografie

BIBLIOGRAFIE
 
RECHTSLEER
BALCAEN, L., ‘Herstelbemiddeling voor minderjarigen en de interferentie met de gezinsaansprakelijkheidsverzekering’, De Verz. 2003, 275-287.
BALLON, G., ‘Over risico-aanvaarding en de aansprakelijkheid van de ouders voor handelingen van hun minderjarige kinderen’, A.J.T. 1995-96, 96-97.
BERNAUW, K., ‘Qui peut le plus, peu le moins’, in Liber Amicorum H.Claessens, 1998, 55-64.
BOCKEN, H., en I.GEERS, I.,“De vergoeding van letselschade en schade door overlijden bij verkeersongevallen”, T.P.R. 1996, 1199-1269.
BOCKEN, H.,  ‘Aansprakelijkheid van en voor minderjarigen’, De Verz. 2006, 301-317.
BOUCHAT, F., “La responsabilité civile des parents”, J.D.J. 2005, 42-44.
 
CALLEWAERT, V., ‘La nature juridique du recours de l’assureur R.C. vie privée en cas de faute intentionelle d’un mineur’, De Verz. 2006, 187-191, noot onder Gent 3 november 2005.
CALLEWAERT, V., ‘L’assurance R.C. vie privée – questions choisies à propos d’une indispensable assurance facultative’, in G.BENOIT en P.JADOUL (ed.), La responsabilité civile des parents, Brugge, Die keure, 2006, 61-95.
COLLE, P., Handboek bijzonder gereglementeerde verzekeringscontracten, Antwerpen, Intersentia, 2005, 341 p.
CORNELIS, L., “La faute lourde et la faute intentionelle”, J.T. 1981, 523-526.
CORNELIS, L., Beginselen van het Belgisch buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, deel 1, Antwerpen/Appeldoorn, Maklu, 1989, 744 p. 
CORNELIS, L. EN CORNELIS, R., Toetsing aan het algemeen (verbintenissen)recht van de gemeenschappelijke bepalingen met betrekking tot de totstandkoming van de landverzekeringsovereenkomsten (art. 4-10 WLVO), T.B.H. 1994, 380-416
COUSY, H. en VANSCHOUBROECK, C., “De actualiteit van de rechtstreekse vordering in het verzekeringsrecht”, in Liber Amicorum Lucien Simont, Brussel, Bruylant, 2002, 563-578.
 
DABIN, J. ‘De la validité des clauses d’exonération de responsabilité en matière contractuelle, couvrant 1° la faute lourde du débiteur, 2° la faute lourde ou intentionelle des préposés, R.C.J.B. 1960, 10-30.
DALCQ, R.O.,Traité de la responsabilité civile, in Les Novelles, Droit civil, 1, Brussel, 1962, 821 p.
DE GRAEVE, A. en VAN SCHOUBROECK, C.,‘Verkeersaansprakelijkheid’, in X, Bijzondere overeenkomsten, Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen België, 2002, losbl, 86 p.
DELI, D., « De aansprakelijkheid van de ouders voor verkeersovertredingen van hun minderjarige kinderen en de verplichting tot ‘dubbele voorzichtigheid’ van de bestuurder t.a.v. kinderen in het verkeer’,T.B.B.R. 1989, 351-357, noot onder Brussel 2 april 1987.
DENOEL, E., "Assurance des responsabilités civiles extracontractuelles
découlant de la vie privée (A.R. de conditions minimales de garantie du 12
janvier 1984 ), De Verz. 1987, 34-69.
DE PAGE, H. , Traité élémentaire de droit civil belge, Brussel, Bruylant, II, 1953, 157 p.
DE TAVERNIER, P., ‘Naar een objectieve aansprakelijkheid van de ouders voor de onrechtmatige daad van hun minderjarige kinderen?, R.W. 1999-2000, 273-294.
DE TAVERNIER, P.,  De buitencontractuele aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door minderjarigen. Een rechtsvergelijkende studie, onuitg., proefschrift, Faculteit Rechten, Antwerpen, 2003, 734 p.
DE TAVERNIER, P., De buitencontractuele aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door minderjarigen, Antwerpen/Oxford, Intersentia, 2006, 670 p. (handelseditie van zijn proefschrift)
DUBUISSON, B.,“La faute intentionelle du mineur dans les assurances R.C. familiale. Commentaire d’un arrêt de la Cour d’appel de Liège”, J.D.J. 2002, 22-24.
DUBUISSON, B., ‘L’assurance des risques du mineur’, J.D.J. 1997, 380-395.
 
GULDIX, E., ‘Ouderlijke aansprakelijkheid en familiale aansprakelijkheidsverzekering, R.G.A.R., nr. 10290.
 
JOCQUE, G.,‘Opzet in de gezinsaansprakelijheidsverzekering’, De Verz. 2001, 215-229.
JOCQUE, G.,‘Bewustzijn en subjectieve verwijtbaarheid’, 33e PUC Willy Delva, Ugent, Gandaius, 2007, 1-85.
 
FAGNART,.en DENEVE, M., “Chronique de jurisprudence; la responsabilité civile (1976-1984)”, J.T.1988, 257-267.
FAGNART, J-L., ‘La responsabilité civile des parents’, T.P.R. 1997, 362-371.
FAGNART, J-L., “Responsabilité du fait d’autrui’, in B.TILLEMAN en I.CLAEYS (ed.), Buitencontractuele aansprakelijkheid, Brugge, Die Keure, 2004, 171-210.
FAGNART, J-L., « Les faits générateurs de responsabilité. Aperçu des principales tendances actuelles », in DALCQ, R.O., (ed.), Responsabilité et réparation des dommages, Brussel, Ed. Jeune Barreau, 1983, 344 p.
FAGNART, J-L. en DENEVE, M., “Chronique de jurisprudence; la responsabilité civile (1976-1984)”, J.T.1988, 257-267.
 
HAEMELINCK, P., ‘Over ouderlijke aansprakelijkheid’, De Verz. 1978, 318-329.
 
KRUITHOF, R., ‘Aansprakelijkheid voor andermans daad: kritische bedenkingen bij enkele ontwikkelingen’, R.W. 1978, 1394-1400.
KRUITHOF, R.,“De aansprakelijkheid van en voor geesteszieken” , R.G.A.R. 1980, nr. 10179 en 10190.  
 
LAMBERT, M., “Observations, la présomption de responsabilité pesant sur les parents et la faute de la victime”, De Verz. 1995, 641-645.
LAMBERT, M., “La responsabilité des parents divorcés ou séparés”, De Verz. 1996, 341, noot onder Rb. Bergen 1 maart 1995.
 
MEYNTJENS, E., ‘De gezinsaansprakelijkheidsverzekering’, R.W. 2002-03, 645-650.
MOYAERT, G. ‘De aansprakelijkheid van de ouders voor de verkeersovertredingen van hun minderjarige kinderen - wet en werkelijkheid’, R.W. 1978-79, 2289- 2302.
 
PAPART, T., ‘La responsabilité du fait d’autrui’, in X, Droit de la responsabilité, ,Luik, C.U.P., 1996, 183-191.
PAULUS DE RODE, H., ‘Une innovation belge. La réglementation de l’assurance R.C. familiale’, R.G.A.R. 1985, nr. 10940.
POTE, R.,‘Aansprakelijkheid van de ouders voor jonge bestuurders’, Verz.W. 1987,21-25.
 
RIGAUX, F., ‘La responsabilité des père et mère du faits de leurs enfants mineurs; abstraction et réalité’, in Hulde aan René Dekkers, Brussel, Bruylant, 1982, 311-330.
 
SCHUEREMANS, L., Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen-Groningen, Intersentia, 2001, 603 p.
SCHUEREMANS, L., “Enkele actualia over de aansprakelijkheidsverzekering van ouders”, in CBR (ed.), Jongeren en recht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 109-134.
 
SIMOENS, D., ‘Het verkeersongevallenartikel 29bis WAM’, T.P.R. 2001, 637-701.
SWENNEN, F.,Geestesgestoorden in het burgerlijk recht, Antwerpen/Groningen, Intersentia, 2000, 879 p.
 
VANDENBERGHE, H., VAN QUICKENBORNE, M. en HAMELINK, P., “Overzicht (1964-1978)”, T.P.R. 1980, 1139-1475.
VANDENBERGHE H., en VANQUICKENBORNE, M.,  “Overzicht van rechtspraak. Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad (1979-1984)”, T.P.R. 1987, 1255-1615.
VANDENBERGHE, H., WYNANT, L., “Overzicht (1985-1993)”, T.P.R.1995, 1115-1534.
VANDENBERGHE, H., VAN QUICKENBORNE, M., WYNANT, L., en DEBAENE, M., “Overzicht van rechtspraak. Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad. 1994-1999, T.P.R. 2000,1551-1956.
VAN DEN WYNGAERT, C., Kennismaking met het strafprocesrecht, Antwerpen/Appeldoorn, Maklu, 2003, 110 p.
 
VAN OEVELEN, A., ‘De civielrechtelijke aansprakelijkheid van de werknemer en van de werkgever voor de onrechtmatige daden van de werknemer in het raam van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst’, R.W. 1987-88, 1168-1205.
VAN SCHOUBROECK,C., JOCQUE,G., DE GRAEVE, A., DE GRAEVE, M., en COUSY, H., “Overzicht van rechtspraak, Wet op de landverzekeringsovereenkomst 1992-2003, T.P.R. 2003, 1781-2045.
VANSCHOUBROECK, C., “Over opzettelijk veroorzaakte schadegevallen en verzekering”, T.B.H. 2005, 819-829.
VERHELLEN, E., Jeugdbeschermingsrecht, Gent, Mys en Breesch, 1998, 616 p.
 
WEYTS, B., ‘Het kluwen van aansprakelijke personen ingeval van een onrechtmatige daad van de minderjarige: de dader, de ouders, de onderwijzer, de jeugdinstelling, de opvoeder en de overheid, T.J.K. 2004, 147-155.
WEYTS, B., ‘De aansprakelijkheid van de ouders en andere toezichthouders van de minderjarige’, in CBR(ed.), Jongeren en recht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 90-107.   
WEYTS, B., ‘De aansprakelijkheid en de verzekeringsdekking bij een verkeersongeval door een minderjarige veroorzaakt met een gestolen wagen’, T.B.B.R. 1999, 36-44.
WEYTS, B., De fout van het slachtoffer in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Intersentia, 2003, 497 p.
 
X, “De familiale verzekering”, www.tijd.be, dp 29 maart 2006, dc 6 maart 2007.
X,“Moeten er bij een scheiding met co-ouderschap twee familiale verzekeringen worden afgesloten?”, www.tijd.be, dp 29 maart 2006, dc 6 maart 2007
X, ‘FAQ - opgedreven bromfietsen’, www.wegcode.be, dc 8 januari 2007
X, ‘Rechten en wetten’; www.jongereninformatie.be, dc 12 december 2006.
X, ‘Hervorming van de toegang tot het rijbewijs van categorie "B" ’, www.mobilit.fgov.be, dc 6 maart 2007.
 
 
 
RECHTSPRAAK
 
Benelux Hof 15 februari 1988, R.W. 1987-88, 982.
Benelux Hof 19 februari 1988, R.W. 1987-88, 1301.
Benelux Hof 20 december 1988, R.W. 1988-89, 785.
 
Cass. 7 maart 1957, I, 806, J.T. 1957, 276, noot R.O. DALCQ.
Cass. 30 mei 1969, Pas. 1969, I, 879.
Cass. 10 april 1970, Pas.1970, I, nr. 682.
Cass. 28 oktober 1971, Arr. Cass. 1972, 219.
Cass. 23 oktober 1973, R.G.A.R. 1974, nr. 9330.
Cass. 24 oktober 1974, R.W. 1974-75, 1185; Pas. 1975,I, 237.
Cass. 26 juni 1975, Arr .Cass. 1975, 1155; Pas. 1976, I, 1046.
Cass. 20 april 1982, R.W. 1983-84, 2977.
Cass. 24 mei 1982, Arr. Cass. 1981-1982, 1179.
Cass. 27 mei 1982, Arr.Cass. 1981-1982, 120.
Cass. 30 mei 1984, Arr.Cass. 1984,1286.
Cass. 24 januari 1985, Pas. 1985, I,603.              
Cass. 23 februari 1989, J.T., 1989,235.
Cass. 5 juni 2003, NjW 2004, 14, noot I.BOONE en T.B.B.R. 2005, 110 noot B.WEYTS.
Cass. 23 maart 1989, Pas. I, 649.
Cass. 9 mei 1989, Verkeersrecht 1989, 314.
Cass. 23 juni 1989, R.W. 1988-89, 1228.
Cass. 29 mei 1990, Arr. Cass. 1989-90, 1228.
Cass.18 oktober 1990, Arr. Cass. 1990-91, 193; J.L.M.B. 1991, 761.
Cass. 11 april 1991, Pas. 1991, I, 727.
Cass. 31 maart 1992, Arr.Cass. 1991-92, 738.
Cass. 5 april 1995, Arr.Cass. 1995, 377.
Cass. 8 januari 1998, Arr.Cass. 1998, 13.
Cass. 26 januari 1999, Arr. Cass 1999,101.
Cass. 1 juni 1999, R.W. 1999-2000.Cass. 13 oktober 1999, Arr.Cass. 1999, 528.
Cass. 20 oktober 1999, Arr.Cass. 1999,549.
Cass. 20 januari 2000, R.W. 2001-02, 631.
Cass. 1 februari 2000, www.cass.be.
Cass. 5 december 2000, De Verz. 2001, 256.
Cass. 12 april 2002, R.W. 2004-05, 1552.
 
Gent 25 juni 1972, R.G.A.R. 1973, 9122.
Bergen 3 maart 1978, R.G.A.R. 1981, 10328.
Bergen 7 november 1979, R.G.A.R. 1981, 10341.
Luik 6 december 1979,R.G.A.R. 1981, 10360. 
Gent 18 september 1981, R.W.1982, 42.
Brussel 19 mei 1983, R.G.A.R.1984, 10843.
Brussel 2 april 1987, T.B.B.R. 1989, 346.
Antwerpen 16 december 1987, Verkeersrecht 1989, 141.
Brussel 15 januari 1988, R.G.A.R.1989, 11541.
Brussel 22 februari 1989, De Verz. 1990, 168.
Brussel 30 juni 1989, Verkeersrecht 1990, 307, noot.
Brussel 21 juni 1991, R.G.A.R. 1991, 11856.
Brussel 18 februari 1992, R.G.A.R. 1993, nr. 12232.
Luik 23 juni 1992, R.R.D. 1993, 45.
Luik 21 februari 1994, De Verz. 1994, 452.
Brussel 23 januari 1995, R.G.A.R. 1995, nr. 12.522.
Luik, 24 maart 1995, De Verz. 1995, 423.
Bergen 7 maart 1996, R.G.A.R. 1996, nr. 12.695.
Antwerpen 14 mei 1996, Limb. Rechtsl. 1996, 158.
Brussel 4 juni 1996, De Verz. 1997, 300.
Gent 23 januari 1997, T.A.V.W.1997, 135.
Bergen 11 maart 1997, Verkeersrecht 1997, 309.
Luik 13 mei 1997, J.L.M.B. 1998, 231.
Bergen 3 november 1998, R.G.A.R. 2000, nr. 13.297.
Gent 13 februari 2004, R.G.A.R. 2005, nr.1396.
 
Rb. Nijvel 17 februari 1987, T.B.B.R. 1988, 86.
Rb.Mechelen 27 april 1987, R.W. 1988, 25.
Rb. Marche-en-Famenne 12 oktober 1987, De Verz. 1988, 696.
Rb.Tongeren, 25 november 1987,R.W. 1989, 755.
Rb. Ieper 16 februari 1988, R.W. 1989, 755.
Rb. Brugge 28 november 1988, R.W. 1990, 1377.
Rb. Mechelen 15 december 1989, R.W. 1992, 786.
Rb. Brugge 8 juni 1989, R.W. 1990-91, 1067.
Rb.Veurne 12 mei 1989, Verkeersrecht 1990, 91.
Rb. Gent 14 december 1992,  Intern. Vervoerr. 1993, 136.
Rb. Namen 30 juni 1995,  De Verz. 1995, 638, noot M. LAMBERT.
Rb. Antwerpen 22 december 1999, A.J.T.1999-00, 754.
Rb. Brugge 20 januari 2000, Verkeersrecht 2001, 18.  
 
Corr. Luik. 19 maart 1979, B.A. De Verz., 523.
Corr. Leuven 25 juni 1991, De Verz. 1991, 946.
Corr. Bergen 1 maart 1995, De Verz. 1996, 335.
Corr. Turnhout 28 oktober 2004, V.A.V. 2005, 97.
 
Vred. Menen 25 mei 1983, R.W. 1986-87, 552.
Vred. Charleroi 14 oktober 1985, T. Vred. 1988, 25
 
Pol. Hasselt 6 december 1978, Limburgs Rechtsl. 1979, 57.
Pol. Brugge 7 september 1998, T.A.V.W. 2001, 56.
Pol. Turnhout 21 oktober 2003, R.W. 2005-06, afl. 13, 512.
 
PARLEMETAIRE STUKKEN
 
Wetsvoorstel betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering t.a.v. het privéleven, Parl.St., Senaat, 1977-78, nr. 182, heringediend B.Z. Senaat, 1979, nr. 92/1
Wetsvoorstel betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren, Parl.St., Kamer, 1977-78, nr. 321/1.
Wetsvoorstel van de heer R.HOTERMANS, Parl.St., Kamer, 1995-96, nr. 251/1 en 251/2;.
Wetsvoorstel van de heer DE PADT, Parl.St. Kamer, 2005-06, nr. 2163/001.
 
 
 

Universiteit of Hogeschool
rechten
Publicatiejaar
2007
Kernwoorden
Share this on: