An assessment of the economic and legal impact of a EU prohibition on livestock cloning.

Walter Reynders
Persbericht

An assessment of the economic and legal impact of a EU prohibition on livestock cloning.

Kloonvlees: binnenkort ook op uw bord?

 

Het klonen van dieren wordt stilaan een alledaags fenomeen. Wetenschappers zijn er in geslaagd om katten, herten, geiten, paarden, muizen, ezels, varkens, schapen en konijnen te klonen. Verwacht wordt dat het klonen van dieren een belangrijke rol zal spelen in de landbouw, de farmacie, het opnieuw tot leven wekken van uitgestorven diersoorten en in sporten zoals de jacht en het paardenrennen. Verder wordt er gewerkt aan gekloonde geiten met vetarme melk, kippen zonder veren en milieuvriendelijke varkens die minder CO2 uitstoten. Gekloonde dieren zouden de voedselketen voor 2015 betreden.[i]

 

De Amerikaanse ‘Food and Drug Administration’, tegenhanger van ons Federaal Voedselagentschap, verklaarde in december 2006 immers dat melk, vlees en eieren afkomstig van gekloonde dieren geen risico vormen voor de volksgezondheid. Wellicht zullen de VS, maar ook landen zoals Japan, China, Zuid-Korea en Australië, daarom binnenkort het licht op groen zetten voor de winkelverkoop van gekloonde levenswaren. In de Europese Unie is de houding ten opzichte van deze producten eerder afwachtend.

 

Deze houding is onder meer te wijten aan de hoge ratio van chronische ziektes en genetische afwijkingen bij de gekloonde dieren. Zo komt de dodelijke afwijking ‘hydrops’ tot 3150 keer vaker voor bij het kloonproces dan bij andere voortplantingstechnieken.[ii] Wetenschappers hebben aangetoond dat sommige afwijkingen verborgen kunnen zijn en daardoor ongemerkt de voedselveiligheid in gedrang kunnen brengen.[iii] De meeste Europeanen wensen bovendien geen gekloonde voeding: ruim 77 procent van de Europese bevolking beschouwt het klonen van dieren als fundamenteel onnatuurlijk en 61 procent verafschuwt het idee.[iv]

 

Deze cijfers tonen aan dat de Europese beleidsmakers verder moeten kijken dan puur wetenschappelijke risicoanalyses door ook rekening te houden met de ethische dimensie van klonen. De Europese Commissie is zich bewust van de bezorgdheid bij het Europese publiek en heeft haar ethisch adviesorgaan, de Europese Groep voor Ethiek (EGE), gevraagd om een opinie uit 1997 te herzien. Deze opinie stelt dat het klonen van dieren voor landbouwdoeleinden enkel aanvaardbaar is wanneer het dierenleed tot een minimum herleid wordt, de dierenproeven zoveel mogelijk beperkt, vervangen en verfijnd worden en er geen betere alternatieven beschikbaar zijn. De opinie wijst er bovendien op dat de mens zijn verantwoordelijkheid voor dieren, natuur en milieu moet respecteren en dat de Europese instellingen de taak hebben om de genetische variëteit te bewaren. Ten slotte moet de consument beschermd worden tegen mogelijke gezondheidsrisico’s, goed geïnformeerd worden en kunnen profiteren van de vermindering in productiekosten.[v]

 

De EGE zal deze opinie waarschijnlijk herzien op basis van de conclusies van het ‘Cloning in Public’ project, uitgevoerd onder het Zesde Kaderprogramma van de Europese Commissie. Dr Peter Sandoe, directeur van het project, verklaarde onlangs dat “het klonen van dieren enkel aanvaardbaar is wanneer er substantiële behoeften op het spel staan en het klonen van dieren voor voedselvoorziening is bijgevolg niet aanvaardbaar”.[vi] Het ziet er dus naar uit dat de EU de commercialisering en de import van gekloonde levensmiddelen zal verbieden.

 

Veetelers in Australië, Japan, de VS en Zuid-Korea zullen hun gekloonde producten echter ongetwijfeld naar Europa willen exporteren. Momenteel kan elke stier dankzij kunstmatige inseminatie duizenden nakomelingen produceren terwijl elke koe in haar leven slechts vijf of zes maal kan kalveren. De kloontechnologie bezit het vermogen om deze situatie te corrigeren.[vii] Sommigen schatten dat de technologie de waarde van de Amerikaanse veeteeltindustrie zal verhogen van 50 naar 70 miljard dollar.[viii] Een Europees verbod op gekloonde levenswaren zal de Amerikaanse producenten dus zeker schaden.

 

Daarom wordt verwacht dat lobbygroepen hun regering zullen overtuigen om het Europese invoerverbod aan te vechten bij de Wereldhandelsorganisatie (WTO). Eén van de basisprincipes van deze intergouvernementele organisatie met supranationale eigenschappen is dat gelijkwaardige producten gelijkwaardig behandeld moeten worden. De veeteeltlobby zal argumenteren dat deze producten dezelfde fysische eigenschappen als traditionele producten vertonen en dus als gelijkwaardig behandeld moeten worden. De EU kan zich verdedigen door te stellen dat de productiemethode in beide gevallen verschillend is en het dus helemaal niet om gelijkwaardige producten gaat.

 

Daarnaast bestaat er twijfel over de veiligheid van gekloonde producten waardoor de EU zich kan beroepen op het WTO akkoord over de toepassing van sanitaire en fytosanitaire maatregelen. Dit akkoord stelt dat landen het recht hebben om maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn ter bescherming van de volksgezondheid. Een importverbod op gekloonde levensmiddelen zou gerechtvaardigd zijn volgens het voorzichtigheidsbeginsel in artikel 5.7 van dit akkoord. Ten slotte staat Artikel XX(a) van de GATT, het WTO akkoord over de handel in goederen, landen toe om producten te verbieden ter bescherming van de publieke zeden. Producten gekoppeld aan dierenmishandeling vallen onder dit artikel.[ix] Op basis van deze argumenten zal de Wereldhandelsorganisatie wellicht besluiten dat een Europees verbod op gekloonde producten te rechtvaardigden valt vanwege de huidige onzekerheid.

 

Het effect van dit verbod op de Europese welvaart is voorlopig onduidelijk. De Europese veetelers blijven enerzijds gevrijwaard van de concurrentie van goedkopere gekloonde invoer. Anderzijds veroorzaakt een verbod stagnatie in onderzoek en ontwikkeling van kloontechnologie en tast het de Europese competitiviteit op de wereldmarkt aan. De meeste Europese consumenten zijn gebaat bij een verbod, want zij verkiezen traditionele producten, maar een belangrijke groep van prijsgevoelige consumenten wordt erdoor benadeeld omdat zij geen toegang tot deze goedkopere gekloonde producten krijgt.

 

Samengevat kan er verwacht worden dat de Europese Commissie de handel in gekloonde producten zal verbieden zolang de voedselveiligheid gevaar loopt en de technologie dierenleed veroorzaakt. Zodra deze problemen opgelost zijn, zal een Europees importverbod wellicht niet lang standhouden zodra het onder vuur ligt in de Wereldhandelsorganisatie. De beste oplossing is dan om gekloonde producten van een label te voorzien zodat de consument een geïnformeerde keuze kan maken. Het nadeel is dat gekloonde levensmiddelen het risico lopen om gestigmatiseerd te worden. Alleszins zal het nog vele jaren duren vooraleer deze producten op onze borden liggen.

Bibliografie

 

[i] Suk, J e.a. “Dolly for dinner? Assessing commercial and regulatory trends in cloned livestock.” Nature Biotechnology 25(1)(2007):47-53.

[ii] Panarace, M e.a. “How healthy are clones and their progeny: 5 years of field experience.” Theriogenology 67 (2007): 142-51.

[iii] Center for Food Safety. “Not ready for prime time: FDA’s flawed approach to assessing the safety of food from animal clones”. Washington DC, March 2007.

[iv] Europese Commissie: “The Europeans and Biotechnology”. Brussel: 2000.

[v] Group of Advisers on the Ethical Implications of Biotechnology to the European Commission. “Opinion N°9 on Ethical Aspects of Cloning Techniques.” Brussel: 1997.

[vi] Sandoe, Peter. “Ethics on animal cloning for food production.” 14th EGE meeting.  Building Berlaymont, Brussel. 10 Apr 2007.

[vii] Fransman, Martin. “Designing Dolly: interactions between economics, technology and science and the evolution of hybrid institutions.” Research Policy 30(2001):263-73.

[viii] Gillespie, Ron. “Animal Cloning and the Production of Food Products – Perspectives from the Food Chain”. 26 september 2002, Dallas, Texas.

[ix] Marwell, Jeremy C. “Trade and Morality: The WTO Public Morals Exception After Gambling”. New York University Law Review 81(2006):802-42.

 

Universiteit of Hogeschool
MA in European Studies: European integration and diversity
Publicatiejaar
2007
Kernwoorden
Share this on: