Waarom vormen politieke partijen allianties: onderzoek naar de politieke kartelvorming in Vlaanderen

Koen Van Laer
Persbericht

Waarom vormen politieke partijen allianties: onderzoek naar de politieke kartelvorming in Vlaanderen

Waarom vormen politieke partijen allianties: onderzoek naar de politieke kartelvorming in Vlaanderen

 

De samenwerking tussen deze twee verschillende rashonden kan een mooie ‘straathond’ opleveren: een sterk beest dat voeling heeft met de straat.” Met deze gevleugelde woorden verdedigde Freya Van den Bossche in 2002 de beslissing van de sp.a om kartelonderhandelingen te starten met Spirit. In 2003 trokken de twee rashonden samen naar kiezer en de straathond bleek weldegelijk een sterk beest te zijn: het kartel werd de overwinnaar van de verkiezingen. Dat deze goede uitslag inspirerend werkte hoeft niet te verbazen. Tegen de verkiezingen van 2004 telde Vlaanderen maar liefst drie kartels: naast sp.a/Spirit ook CD&V/N-VA en VLD/Vivant.

De doelstelling van deze thesis was om de oorzaken van deze plotse opkomst van politieke kartelvorming in Vlaanderen te bestuderen. Meerbepaald wilden we onderzoeken welke kosten en baten partijen in overweging nemen bij hun beslissing tot kartelvorming. Om deze onderzoeksvraag te beantwoorden, hebben we een aantal interviews uitgevoerd met zowel politici als met vooraanstaande stakeholders die rechtstreeks of onrechtstreeks betrokken waren bij de vorming van de twee grootste Vlaamse kartels (CD&V/N-VA en sp.a/Spirit). Om onze bevindingen theoretisch te onderbouwen, hebben we, naast de voor de hand liggende politologische invalshoek, ook inzichten gebruikt uit de sociologie en de economie. Op basis van ons onderzoek hebben we drie verschillende categorieën van factoren geïdentificeerd die de politieke partijen in overweging namen bij het vormen van politieke kartels: ideologische, economische en sociale implicaties. Elk van deze drie groepen bestaat uit voor- en nadelen, die echter ongelijk verdeeld zijn tussen de grote en de kleine partijen.

 

Ideologische implicaties van politieke kartelvorming

 

Ideologisch gezien doorbreekt een kartel de duidelijke grenzen tussen partijen. Op die manier geven ze partijen de kans om zichzelf, hun ideologie en hun programma te herontdekken in samenwerking met een partner. Hierdoor verdwijnt uiteraard de duidelijkheid van de strakke partij-ideologie. Dit hoeft niet noodzakelijk een nadeel te zijn: door de onduidelijkheid van een “kartelideologie”, een soort compromis tussen de verschillende programma’s, en door een strategie waarbij beide partners op bepaalde punten mogen scoren, verhoogt de kans dat de kiezers van beide partijen zich wel ergens in al die onduidelijkheid herkennen.

Vooral de grote partijen (i.e. CD&V en sp.a) konden ideologisch gezien profiteren van kartelvorming. Het jonge, nieuwe imago van Spirit en het geloofwaardige Vlaamse imago van N-VA waren duidelijk een gegeerd goed voor hun grote partners.

 

De ideologische verliezers lijken de kleine partijen te zijn. Vooral voor de N-VA dreigden zware kosten: zij werd voor de kartelvorming gezien als een partij met duidelijk imago en een duidelijke ideologie. Door deze troeven onder te brengen in een kartel, dreigden ze hun waarde te verliezen en zo een aantal kiezers weg te jagen. Dit gevaar leek bij Spirit minder te spelen: als je nooit een duidelijk profiel gehad hebt, kan je dat niet verliezen. Als je nooit op een maatschappelijke onderstroom gezeten hebt, kan je daar niet van vervreemden.

 

Economische implicaties van politieke kartelvorming

 

Kartelvorming kan belangrijke economische voordelen met zich meebrengen. Een kartel liet de grote partijen toe om groter te worden, meer stemmen te verkrijgen en zo meer zetels binnen te halen. De kleine partijen konden dankzij het kartel hun overleven veiligstellen. Een samenwerking bood hen immers de kans om de kiesdrempel te overwinnen, in het parlement te blijven en zo hun overheidsdotatie te behouden.

Ook het personeel van de kleine partijen kon professioneel overleven: dankzij het kartel konden ze hun job (bijvoorbeeld hun zitje in het parlement) behouden. Uiteraard waren ook de grote partijen best tevreden met de extra bekende gezichten op hun lijst, die, misschien meer dan overlopers, een deel van hun achterban konden meebrengen.

Daarenboven kan een kleine partij door haar aanwezigheid in het parlement en eventueel in een regering, een deel van haar programma in realiteit omzetten. Dit kansen hierop waren zonder kartel uiteraard een pak kleiner.

 

Toch zijn er aan deze voordelen opnieuw nadelen verbonden. En opnieuw wegen deze relatief zwaarder op de kleine partijen. Hoewel zij hun overleven veilig konden stellen door de steun van hun grote partner, liepen ze op die manier ook het risico om slachtoffer te worden van opportunistisch gedrag. De toekomst zal moeten uitwijzen of de kleine partijen hun onafhankelijkheid kunnen behouden of ze, om verder te blijven overleven, de wil van hun grote partner zullen moeten ondergaan. Als je leven afhangt van iemand die eigenlijk je concurrent is, loop je uiteraard een zeker risico.

 

Sociale implicaties van kartelvorming

 

Tot slot speelt ook de sociale inbedding van een partij een rol bij het vormen van een kartel. Belangengroepen uit het maatschappelijke middenveld lijken vooral een afremmende invloed uit te oefenen op dit proces: deze groepen houden een partij immers het liefst op die positie in het politieke spectrum, die het meest overeenstemt met hun ideeën. De komst van een kartelpartner met conflicterende doelen kan dan een probleem vormen. Hier lijkt het kartel CD&V/N-VA voor de grootste problemen te staan: voor het ACW (de partner van de CD&V uit het middenveld) zijn een aantal basisidealen van de N-VA, zoals Vlaamse onafhankelijkheid of een te verregaande autonomie, immers onbespreekbaar. CD&V wordt op deze manier door twee van haar partners in twee verschillende richtingen getrokken. De vraag is dan ook welke van deze beide stromingen in de toekomst de overhand zal halen.

Dit probleem lijkt minder te spelen bij sp.a/Spirit: de afstand tussen sp.a en de traditionele socialistische middenveldorganisaties is de voorbije jaren schijnbaar gegroeid. Spirit lijkt echter perfect te passen in het nieuwe sociale netwerk van progressieve ngo’s dat de sp.a rond zich verzamelt. Sp.a is dus eigenlijk minder belast door keuzes en banden uit het verleden, wat haar meer vrijheid gaf om een nieuwe richting in te slaan dan de CD&V.

 

Besluit

 

Het verhaal van kartelvorming is er dus één waarbij elke partij haar kosten en baten tegen elkaar moet afwegen. Dat hebben ze gedaan toen ze het kartel vormden, en dat blijven ze elke dag opnieuw doen. De toekomst zal uitwijzen of de baten de kosten zullen blijven overtreffen en of een kartel wel voor elke partij een goede keuze was. “Elk nadeel heb z’n voordeel”, sprak Johan Cruijff ooit. Dit geldt dus duidelijk niet alleen in de wereld van het voetbal.

Bibliografie

BIBLIOGRAFIE

 

Boeken

 

Baarda, D.B. & De Goede, M.P.M. (2001). Basisboek methoden en technieken. Wolters-Noordhoff. pp.397.

 

Berlage, L. & Decoster, A., ea (2005). Inleiding tot de economie. Universitaire Pers Leuven. pp. 754.

 

Bouveroux, J. (2003). Van zwarte zondag tot paars-groen. Uitgeverij Houtekiet. pp. 224.

 

Deschouwer, K. & Hooghe, M. (2005). Politiek: Een inleiding in de politieke wetenschappen. Boom Onderwijs. pp. 299.

 

Downs, A. (1957a). An economic theory of democracy. Harper & Row, New York. pp. 310.

 

‘t Hart, H, ea (1998). Onderzoeksmethoden. Boom Amsterdam. pp. 381.

 

Hooghe, M. (2003). Politologie: Een inleiding tot de politieke wetenschappen. Acco Leuven. pp. 124.

 

Huyse, L (2003). Over politiek. Van Halewyck. pp. 439.

 

Reynebeau, M. (2005). Een kleine geschiedenis van België. Uitgeverij Lannoo. pp.196.

 

Schumpeter, J. (1967). Kapitalisme, socialisme en democratie. W. de Haan, Hilversum. pp. 303.

 

Witte, E., Craeybeckx J. & Meynen A. (1997). Politieke geschiedenis van België, van 1830 tot heden. Standaard Uitgeverij. pp. 477.

 

Witte, E., Craeybeckx J. & Meynen A. (2005). Politieke geschiedenis van België, van 1830 tot heden. Standaard Uitgeverij. pp. 584.

 

Artikels uit tijdschriften

 

Ahuja, G. (2000). The duality of collaboration: inducements and opportunities in the formation of inter-firm linkages. Strategic Management Journal, 21(3): pp. 317-343.

 

Barney, J. (1986). Strategic factor markets: expectations, luck, and business strategy. Management Science, 32(10), pp. 1231-1241.

 

Colpaert, J. Lauwers, L. & Van Puybroeck, T. (2005). Niet-representatieve democratie? Kanttekeningen bij het gemeentelijk kiesstelsel. Leuvense Economische Standpunten, 2005/107.

 

Das, T. K. & Teng, B-S. (2000). A resource-based theory of strategic alliances. Journal of

Management, 26 (1): pp. 31-60.

 

Detterbeck, K. (2005). Cartel parties in Western Europe? Party politics, 11 (2): pp. 173-191.

 

Dierickx, I & Cool, K. (1989). Asset stock accumulation and sustainability of competitive

advantage. Management Science. 35(12), pp 1504-1511.

 

Downs, A. (1957b). Theory of political action in a democracy. Journal of political economy, LXV (2), pp. 135-150.

 

Granovetter, M. (1985). Economic action and social structure: the problem of embeddedness.

American Journal of Sociology, 91(3): pp. 481-510.

 

Gulati, R. (1998). Alliances and networks. Strategic Management Journal, 19(4): pp. 293-317.

 

Gulati, R. (1999). Network location and learning: the influence of network resources and firm capabilities on alliance formation. Strategic Management Journal, 20(5), pp. 397-420.

 

Gulati, R. & Gargiulo, M. (1999). Where do interorganizational networks come from? American Journal of Sociology, 104(5), pp. 1439-1493.

 

Gulati, R.., Nohria, N. & Zaheer, A. (2000). Strategic Networks. Strategic Management

Journal, 21 (3): pp. 203-215.

 

Hooghe, M., Maddens, B., & Noppe, J. (2005). Why parties adapt: Electoral reform, party finance and party strategy in Belgium. Electoral Studies, 25, accepted.

 

Katz, R.S. & Mair, P. (1995) Changing models of party organization and party democracy: the emergence of the cartel party. Party politics, 1(1), pp. 5-28.

 

Kogut, B. (1988). Joint Ventures: Theoretical and empirical perspectives. Strategic

Management Journal, 9: pp. 319-332.

 

Macneil, I.R. (1974). The many futures of contract. University of Southern California Law Review, 67(May), pp. 691-681.

 

Nanda, A. & Williamson, P.J.(1995). Use Joint Ventures to Ease the Pain of Restructuring. Harvard Business Review, 73 (6), pp. 119-128.

 

Peteraf, M. (1993). The cornerstones of competitive advantage: a resource-based view.

Strategic Management Journal. 14(3), pp. 179-191.

 

Tsang, E. W. K. (1998). Motives for strategic alliance : a resource-based perspective. Scandinavian journal of Management, 14(3), pp. 207-221.

 

Tsang, E. W. K. (2000). Transaction Cost and Resource-based explanations of joint ventures:

a comparison and synthesis. Organization Studies, 21(1), pp. 215-242.

 

Williamson, O.E. (1979). Transaction-cost economics: the governance of contractual relations. The journal of Law and Economics, 22, pp. 233-261.

 

Williamson, O.E. (1981). The economics of organization: the transaction cost approach. American Journal of Sociology, 87(3), pp. 548-577.

 

Williamson, O.E. (1991). Comparative economic organization: the analysis of discrete

structural alternatives. Administrative Science Quarterly, 36(2): pp. 269-296.

 

Websites

 

http://www.standaard.be/; onder andere :

 

Dossier: Lambermont-bis

http://www.standaard.be/Archief/Dossiers/Index.aspx?dossierId=289

 

CD&V en N-VA hebben meer gemeen dan de ambitie om paars te breken http://www.n-va.be/programma/nieuws/opinie_detail.asp?ID=168 [13/02/2006]

 

Een historisch ogenblik: http://www.n-va.be/programma/nieuws/column_detail.asp?ID=224 [14/02/2006]

 

Toespraak nieuwjaarsreceptie Spirit, 17/01/2003: http://www.meerspirit.be/article.php?columns/2003/1/17/0 [03/12/2005]

 

Varia

 

doèn, juli 2002

Universiteit of Hogeschool
Handelsingenieur
Publicatiejaar
2006
Share this on: