Bruto Nationaal Geluk in de Derde Wereld

Jeroen De Smet
Persbericht

Bruto Nationaal Geluk in de Derde Wereld

“Wie kan aanspraak maken op het label ‘ontwikkeld’ en op basis van welke factoren?”

Vroeger - vóór 1990 - was het antwoord heel eenvoudig: x BNP/cap is onderontwikkeld, y BNP/cap is ontwikkeld. Het westen was de norm en het ideaal! Men definieerde de ontwikkeling van andere landen in vergelijking met de westerse ontwikkeling. Gelukkig veranderde dit denkbeeld begin jaren 90, toen enkele mensen zich vragen stelden bij deze uiterst lineaire en extreem kapitalistische denkwijze. Zo stond het UNDP mee aan de wieg van een grondige herdefiniëring van het begrip “human development”. In het HDR van 1990 werd immers gesteld dat HD een proces is dat mensen meer keuzes biedt. Mensen kiezen vooral voor een lang en gezond leven, onderwijs, en een basislevensstandaard. Daarnaast willen ze ook politieke vrijheid en de garantie op mensenrechten en zelfintegriteit. Gek genoeg dacht het UNDP te weten welke keuzes mensen in het algemeen maken. Imperialisme op z’n best? Sommigen meenden van niet. Anderen - waaronder de voormalige koning van Bhutan - dachten van wel. Om dit idee te operationaliseren, bracht het UNDP een indicator uit, de Human Development Index. De bedoelingen waren zeer zeker nobel. Men had een indicator nodig die met meer zaken rekening hield dan met geld alleen. Het UNDP stelde in het HDR 1990 ook dat het niet de bedoeling was om dé indicator, een deus ex machina, te ontwikkelen. De drie hierboven vermelde zaken waren naar hun mening de belangrijkste om het concept “ontwikkeling” te vatten en te operationaliseren. Met nog meer factoren zou het geheel onoverzichtelijk worden… en daarin hadden ze ongetwijfeld gelijk. Je kan op die manier letterlijk alles berekenen en in een zeer complexe indicator gieten.
Maar waarom de zaken ingewikkeld maken? In Bhutan - een boeddhistisch staatje in de Himalaya dat nog vasthoudt aan oeroude tradities en gebruiken - wonen 'gelukkig’ nog mensen met gezond verstand. In dit “laatste Shangri-la” volgt bijna iedereen het pad van Boeddha. Deze boeddhistische levensstijl heeft naar mijn mening geleid tot één van de eenvoudigste en tegelijk krachtigste denkpistes van onze tijd: Bruto Nationaal Geluk. Eind jaren ’80 nam de voormalige koning dit begrip als eerste in de mond. Hij had het dan over een welomlijnd Bhutanees pad naar ontwikkeling met op de Bhutanese cultuur, instellingen en spirituele denkwijze gestoelde waarden. Voor het eerst in de geschiedenis werd de complete orthodoxe ontwikkelingstheorie in vraag gesteld. Het idee dat voor ontwikkeling het materiële veel meer een middel was dan een doel op zich, werd plots zeer belangrijk. De koning verguisde materiële rijkdom absoluut niet, voor hem was het slechts een middel om een bepaald doel te bereiken: BNG. Door van BNG het eind- en orgelpunt van de economische ontwikkeling te maken, werden de onderliggende processen niet ontkracht. Integendeel! Ontwikkeling zou alleen een nieuw gezicht krijgen. Zoals ik reeds vermeldde, steunt de filosofie achter BNG op een interpretatie van geluk zoals Boeddha die onderwees. Boeddha raadde zijn volgelingen immers aan om zich te concentreren op innerlijke tevredenheid om zo het ultieme geluk te bereiken. Vertrouwen op externe factoren (zoals het BNP) voor het bereiken van geluk is verkeerd en leidt tot ongeluk. Dit is volgens mij een zeer krachtige filosofie! Er stelde zich wel een probleem: hoe kan ­­ dit BNG worden geoperationaliseerd? Om BNG te willen bereiken, moet je het kunnen kwantificeren. Voorzichtig waagde Bhutan zich aan de wetenschap van geluk, maar toen puntje bij paaltje kwam, bleek dat ze het operationaliseren toch liever overlieten aan de internationale gemeenschap. Geluk is immers zeer subjectief, het is een gemoedstoestand. Ruut Veenhoven verdiepte zich in het begrip ‘geluk’ en omschreef het als “de mate waarin iemand de algemene kwaliteit van zijn huidige, gehele leven positief beoordeelt”. Met andere woorden, het geeft weer in hoeverre mensen gelukkig zijn met het leven dat ze op dat moment leiden. Het kan gemeten worden aan de hand van enquêtes. Het kan ook geëxtrapoleerd worden naar een volledige populatie waardoor het gemiddelde - het BNG - van een hele bevolking kan worden bepaald. Daarnaast stelde Veenhoven - op basis van een grondige studie - dat dergelijke cijfers wel degelijk iets zeggen over de leefbaarheid van een samenleving, en dat ze vergeleken kunnen worden. M.a.w., we kunnen het BNG van verschillende landen bepalen, vergelijken en er zelfs conclusies uit trekken! Naast een theoretisch deel, bevat mijn scriptie ook een empirisch luik. Daarin heb ik het BNG van een dertigtal ontwikkelingslanden onder de loep genomen, en heb ik correlaties gezocht met andere variabelen. Ik zette telkens twee variabelen grafisch tegenover elkaar, en keek dan of ik een trend kon waarnemen. Bij drie ervan was dit niet het geval. De economische toestand, de toegang tot water en de toegang tot sanitaire basisdiensten vertonen geen correlatie met het BNG van de landen. De gemiddelde levensverwachting daarentegen wel. De belangrijkste conclusie kan echter getrokken worden uit de laatste figuur. Daar was de vraag of de officiële ontwikkelingshulp - de hulp die de internationale gemeenschap (intuïtief) geeft aan ontwikkelingslanden - ‘rechtvaardig’ is. M.a.w, krijgen die landen waar de leefbaarheid absoluut minimaal is, dus waar het BNG het laagste is, wel genoeg OH? In principe zou de leefbaarheid voor de burgers in een land de voornaamste beweegreden moeten zijn om OH te verlenen. Deze veronderstelling werd (op enkele uitzonderingen na) bevestigd. De landen met minst leefbaarheid krijgen meest OH.

Het was in deze scriptie niet de bedoeling korte metten te maken met de traditionele ontwikkelingsgraadmeters zoals het BNP. Die kunnen immers nuttig blijken om allerlei zaken te meten, maar niet de ontwikkeling van landen. Daarvoor hebben we andere meetinstrumenten nodig. Het concept van het BNG was nog maar een aanzet, nu is het zaak om dit concept uit te werken en te operationaliseren zodat we vergelijkingen kunnen maken tussen verschillende landen om zinvolle conclusies te trekken. Het was ook niet de bedoeling om alle onderliggende verklarende factoren van geluk bloot te leggen. “Felix qui potuit rerum cognoscere causus”. Door een gebrek aan gegevens was dit nog niet mogelijk… Ik heb een belangrijk verband kunnen ontdekken tussen de officiële ontwikkelingshulp en het BNG van ontwikkelingslanden. Op basis van meer data zou dit door mij waargenomen verband statistisch bevestigd kunnen worden. Dit zou het onderzoek kunnen uitmaken van een meer diepgaande studie.

Universiteit of Hogeschool
Master of Conflict and Development
Publicatiejaar
2006
Share this on: