“Ah! le métier de donneur de concerts!” Adrien François Servais (1807-1866) als rondreizend cellovirtuoos

Peter François
Persbericht

“Ah! le métier de donneur de concerts!” Adrien François Servais (1807-1866) als rondreizend cellovirtuoos

De evenknie van Paganini en Liszt: Adrien François Servais

Wat hebben keizer Franz Joseph, sultan Abd-ul-Mejid en tsaar Nicolas I met elkaar gemeen? Ze hebben alledrie een optreden bijgewoond van de Belgische cellovirtuoos Adrien François Servais (1807-1866). Rossini en Berlioz vergeleken hem met Paganini; collega-virtuozen stonden in de rij om een compositie aan hem op te dragen. Servais was een Europese ster, bekend van Bordeaux tot Sint-Petersburg en van Londen tot Istanbul. Recent wetenschappelijk onderzoek brengt heel wat gegevens aan het licht. Peter François verzamelde materiaal uit een vijftigtal archieven in binnen- en buitenland. Zo kunnen we ons nu voor het eerst een beeld vormen van Servais’ carrière als rondreizend virtuoos. 

Rondreizend virtuoos

De jonge Servais ontpopte zich tot een bijzonder getalenteerd cellist. Een virtuoos wou gezien en gehoord worden. Net als honderden andere musici koos Servais daarom voor een reizend bestaan. Zijn reis naar Parijs in 1833-1834 betekende de start van een internationale carrière. In 1835 kwam Londen aan de beurt. Hij trad er op met de beroemde Royal Philharmonic Society en speelde voor het Britse koningspaar. In 1836 bracht Servais een tweede bezoek aan Parijs en het jaar daarop trok hij door Nederland. Het reizen begon pas echt met een concertreis naar Rusland in 1839-1840, negentien maanden lang. Een jaar later ondernam hij een tweede Ruslandreis. Servais’ eerste verblijf in Wenen in het voorjaar van 1842 werd een triomf. Hij gaf er twaalf optredens, onder meer tijdens het eerste concert van de latere Wiener Philharmoniker. Hij ontmoette er ook Johann Strauss senior, die zijn Minnesänger Walzer aan Servais opdroeg. Met een tournee door Duitsland in 1844 was zijn faam ook daar gevestigd. Die tournee was maar een aanloop voor een lang verblijf in Rusland; pas in juli 1846 was Servais terug in zijn geboortestad Halle. Hij liet er door Jean-Pierre Cluysenaer een riante villa bouwen. Dat betekende geenszins het begin van een sedentair bestaan: tot zijn overlijden in 1866 bleef Servais grote reizen ondernemen. Die brachten hem onder meer naar Polen, Oekraïne, Tsjechië, Hongarije, Roemenië, Turkije, Scandinavië en de Baltische Staten. Drieëndertig jaar lang trad hij op in de meeste grote steden in eenentwintig (huidige) Europese landen, in beroemde zalen, voor haast alle Europese vorstenhuizen en aan de zijde van collegavirtuozen als Franz Liszt, Anton Rubinstein, Felix Mendelssohn, Henri Vieuxtemps en Clara Schumann.

Echtgenote als impresario

Servais was dan wel een ‘ster’, toch nam hij zelf heel wat van de praktische organisatie op zich. Dat was zeker het geval bij een concertreis, die hij ondernam met als motto “espérons et risquons!”. Servais verzuchtte ooit: “Ah! Le métier de donneur de concerts!”, doelend op de vele praktische beslommeringen waarmee een virtuoos te kampen had. In Keulen liep het ooit eens bijna fout: Servais had zich van dag vergist en kwam pas aan halverwege het concert. Dirigent en orkest waren bereid om prima vista te begeleiden, zodat het publiek niet ontgoocheld moest worden… Een deel van de ‘zakelijke correspondentie’ liet Servais over aan zijn Russische echtgenote, Sophie Feygin. Dat gebeurde onopvallend: haar brieven werden ondertekend door Servais zelf. Ze deinsde er niet voor terug om te ‘marchanderen’, op gevaar af een aanbieding te verliezen. Vaak kreeg Servais 1000 frank voor een concert, zo’n 4500 euro. Dat geld was minder nodig om hun zes kinderen te onderhouden, dan wel om de luxueuze levensstijl te continueren die Sophie in Rusland had gekend. Een internationale ster Servais werd erg geapprecieerd door de muziekwereld. Cellisten, violisten en pianisten speelden en bewerkten zijn composities en droegen eigen werk aan hem op. Vaak werd Servais vergeleken met Niccolò Paganini, wiens virtuositeit hij evenaarde. Dat leverde hem de bijnaam ‘de Paganini van de cello’ op. Al viel ook de benaming ‘de Liszt van de cello’ wel eens. Zijn vele optredens voor Europese vorstenhuizen bezorgden hem een aardige reeks onderscheidingen. In 1859 bijvoorbeeld benoemde de Oostenrijkse keizer Servais tot Kaiserliche und Königliche Kammer-Virtuos, na een concert dat ook keizerin Elisabeth – ‘Sissy’ – had bijgewoond. Net als de popidolen van nu kregen de sterren van toen de nodige media-aandacht. Waar Servais ook verscheen, de plaatselijke pers kondigde zijn concerten aan, recenseerde ze en publiceerde allerlei weetjes over hem. Servais’ optredens en concertreizen kregen ook ruime weerklank in de internationale pers, tot in de Verenigde Staten. De lezers wilden hun sterren volgen, waar ze zich ook bevonden. Lang vóór de Europese eenmaking was er dus al een soort ‘Europese ruimte’. Servais’ instrument droeg bij tot zijn succes: hij bespeelde een stradivariuscello uit 1701. Na vele omzwervingen kwam die ‘Servais Strad’ terecht in het Smithsonian Institute in Washington. Kenners noemen het de beste cello ter wereld.

Vernieuwer van de cellotechniek

Servais was ook begaan met de verdere ontwikkeling van de cello. Hij maakte zich erg verdienstelijk wat het linkerhandspel en de boogvoering betreft. Bovendien wordt hem de uitvinding van de eindpin toegeschreven. Tot halverwege de negentiende eeuw hield een cellist zijn instrument tussen de benen geklemd. Dankzij de pin kon het instrument soepeler gehanteerd worden, met als resultaat een grotere virtuositeit. Als leerkracht aan het Conservatorium van Brussel bracht Servais die vernieuwingen over op de nieuwe generaties. Jonge cellisten kwamen vanuit heel Europa naar Brussel om les te krijgen van Servais. Ook verwerkte hij deze technische moeilijkheden in zijn Six Caprices. Deze zes studies worden vandaag nog wereldwijd aangeleerd. In de eerste helft van de negentiende eeuw was het repertoire voor cello solo erg beperkt. Het instrument deed immers vooral dienst als basso continuo. Virtuozen als Servais begonnen daarom uit noodzaak zelf te componeren. Zo toonden ze dat de cello méér in zijn mars had dan enkel begeleiden. Servais componeerde een honderdtal werken voor zijn instrument, meestal met begeleiding van piano, kwartet of symfonisch orkest. Hoewel de meeste van zijn composities gedrukt en herdrukt werden, componeerde Servais in de eerste plaats voor eigen gebruik: hij speelde vrijwel uitsluitend eigen werk. Die aanpak had succes: publiek en recensenten waren meestal vol lof.

Blijvende waarde

Via zijn concertreizen droeg Servais bij tot de profilering van de cello als soloinstrument en verspreidde hij nieuwe technieken. Tegelijk bezorgde hij het jonge België een positief en kunstzinnig imago. Dat Servais ook nu nog in de aandacht staat, wekt geen verwondering. Heel wat van zijn composities worden vandaag nog over de hele wereld gespeeld. Ze zijn te beluisteren op een veertigtal platen en cd’s. De Halse vzw Servais krijgt vele vragen van cellisten naar partituren en van musicologen en historici die Servais in hun eigen onderzoek ontmoeten. Het Festival Servais 2007 viert Servais’ tweehonderdste geboortejaar met concerten, tentoonstellingen en randanimatie, onder de Hoge Bescherming van Koning Albert II. Diens betovergrootvader Leopold I had Servais benoemd tot Violoncelle solo de Sa Majesté le Roi des Belges…

Dit artikel is gebaseerd op: Peter François, Ah! le métier de donneur de concerts! Adrien François Servais (1807-1866) als rondreizend cellovirtuoos. Leuven, Katholieke Universiteit Leuven, Faculteit Letteren & Wijsbegeerte, Subfaculteit Geschiedenis, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 2006 (promotor: Prof. Dr. Jo Tollebeek).

Bibliografie

 

Een herwerkte versie van deze verhandeling verscheen in 2007 bij de vzw Servais (http://www.servais-vzw.org/).

Universiteit of Hogeschool
Geschiedenis
Publicatiejaar
2006
Share this on: