Het Belgisch economisch beleid van 1794 tot 1865: tussen protectionisme en vrijhandel. Hoe werd België tijdens de negentiende eeuw een economische grootmacht?

Florenz
Volkaert

Inleiding

België is het eerste land op het continent waar de Industriële Revolutie zich voltrekt, in navolging van Groot-Brittannië. De technisch superieure maar goedkope producten uit Belgische fabrieken zijn over heel Europa gekend en worden gevreesd door buitenlandse concurrenten. België bereikt echter niet zomaar de kop van het peloton. Tijdens de vroege negentiende eeuw ondersteunt de overheid de Belgische industrie door allerhande maatregelen: bescherming door middel van hoge tarieven, industriële spionage, kartelvorming en financiering door (quasi-)staatsbanken. Pas omstreeks het midden van de negentiende eeuw neemt België stappen richting een vrije(re)markteconomie door een actieve en liberale verdragspolitiek.

De Industriële Revolutie

De negentiende eeuw is een eeuw van verandering: de mechanisatie van de industrie zet de bestaande wereld op zijn kop. Boeren verlaten hun land om in de fabriek te gaan werken en een proletariaat ontstaat dat enkel zijn arbeid verkoopt. Anders dan men vaak denkt, komt deze Industriële Revolutie er niet zomaar in België. Een amalgaam van wettelijke maatregelen, weliswaar niet steeds op elkaar afgestemd en soms meer het gevolg van toeval dan kunde, zijn verantwoordelijk voor de snelle industrialisering van de Belgische economie.

Economisch beleid tijdens de Franse overheersing (1794-1815) en het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1815-1830)

Vooreerst geniet de Belgische industrie van de protectionistische oorlogsmaatregelen die Napoleon tijdens de Franse overheersing (1794-1815) neemt tegen Groot-Brittannië. De economische oorlogsvoering van de Fransen schermt de Belgische markt volledig af van Britse concurrentie, terwijl Belgische fabrikanten hun producten vrij kunnen uitvoeren richting Frankrijk (België werd namelijk geannexeerd door Frankrijk in 1794 en maakt dus deel uit van het Franse rijk).

Onder Willem I bestaat vervolgens discussie over het te volgen handelsbeleid. Het Noorden, met zijn grote handelsvloot en het koloniale handelsverkeer, bepleit een open handelsbeleid gekenmerkt door lage tarieven. Het Zuiden (België) daarentegen vraagt de bescherming van de industrie door hoge tarieven, zodat de concurrentie met de Britse industrie leefbaar zou blijven. Willem I kiest niettemin voor lage tarieven, waarmee hij de Belgische elite tegen zich in het harnas jaagt. De ontevredenheid over het handelsbeleid is zo een niet te verwaarlozen factor voor de Belgisch-Hollandse scheiding. De koning van Oranje neemt echter wel een resem aan andere maatregelen die de Belgische industrie ten goede komen, die de discussie over hoge dan wel lage tarieven in een ander daglicht plaatst. Zo richt hij in 1822 de Algemene Nederlandsche Maetschappij ter Bevordering van de Volksvlijt op, beter bekend als de Société Générale (de voorloper van o.m. Fortis). De Société Générale zal tot diep in de twintigste eeuw één van de belangrijkste holdingmaatschappijen blijven binnen de Belgische economie, tot zij verkocht werd aan Suez. De Société Générale treedt aanvankelijk op als staatskassier, maar evolueert na de Belgische onafhankelijkheid naar een machtige gemengde bank. Dit is een bank die tegelijkertijd leningen verstrekt aan en participeert in het kapitaal van ondernemingen (d.w.z. naast schuldeiser, is de gemengde bank tevens aandeelhouder en benoemt dus ook bestuurders van de onderneming). Willem I zet tevens andere financieringsmechanismen op en zorgt voor een systeem van industriële subsidies. Hij rekruteert verder nog persoonlijk Engelse ingenieurs om een technologische inhaalbeweging mogelijk te maken ten aanzien van Groot-Brittannië. Kortom, hoewel Willem I voor lage tarieven kiest, zorgt hij wel ruimschoots voor compensatie door andere maatregelen. Hij legt hiermee de basis voor de hoge vlucht die de Belgische industrie zal nemen in de jaren na de onafhankelijkheid.

De Belgische Revolutie: permanente neutraliteit

Wanneer de onafhankelijkheid in 1839 internationaal erkend wordt, gebeurt dit onder de voorwaarde dat België “permanent neutraal” zal blijven. Wat dit precies inhoudt, is tot op heden een raadsel. “Neutraliteit” is weliswaar een gekend juridisch begrip: het betreft de rechten en verplichtingen van derde partijen ten aanzien van oorlogvoerende partijen. Permanente neutraliteit daarentegen is een nieuw juridisch begrip, zonder duidelijke inhoud. In de praktijk gebruikt Groot-Brittannië het permanent neutraal statuut van België om zich te verzetten tegen een Franco-Belgische douane-unie. Frankrijk probeert namelijk veelvuldig om politieke invloed te winnen in België door een economisch verbond tussen beide landen voor te stellen. België, als klein land met een sterke industrie, wordt op zijn beurt gekenmerkt door een gebrek aan afzetmarkten. De Belgische fabrieken produceren aan de lopende band, maar slagen er niet in hun producten aan de man te brengen. Het aantal consumenten op de Belgische interne markt– mede door de lage lonen in ons land – is daarvoor te beperkt. De Belgische industrie is dan ook wanhopig op zoek naar nieuwe afzetmarkten. Een douane-unie met Frankrijk is bijgevolg aanlokkelijk, maar onmogelijk omwille van het permanent neutraal statuut van België.

De doorbraak: het Cobden-Chevalier Verdrag van 1860 en de Belgische verdragspolitiek

In 1852 wordt Lodewijk Napoleon, de neef van Napoleon, keizer van Frankrijk. Zijn belangrijkste economische adviseur heet Michel Chevalier, een fervent voorstander van vrijhandel. Dankzij zijn vriendschapsband met Richard Cobden, een vooraanstaand lid van het Engelse parlement en de grootste verdediger van vrijhandel over het Kanaal, slagen beide heren erin Napoleon III en de Britse regering ertoe te bewegen een handelsverdrag te sluiten. België springt vervolgens enthousiast op de kar en sluit maar liefst veertien handelsverdragen (gebaseerd op het Anglo-Franse voorbeeld), met de belangrijkste landen in Europa, waaronder Frankrijk, Groot-Brittannië en Pruisen. De Belgische industrie heeft eindelijk gevonden wat het nodig heeft: afzetmarkten bij de buurlanden, waarvan België met zijn centrale ligging in Europa profiteert.

Conclusie

De economische geschiedenis van België toont aan dat actieve interventie vanwege de staat een belangrijke rol heeft gespeeld bij de ontwikkeling van de Belgische economie. Dit verhaal staat haaks op de heersende neoliberale theorieën over groei. Zolang de Belgische industrie in de kinderschoenen stond, kon het steeds van protectionistische maatregelen genieten, met name de oorlogsmaatregelen van Napoleon, gevolgd door het beleid van Willem I. Eenmaal de Belgische industrie op volle toeren draaide, streefde Belgische regering actief een liberaal handelsbestel na, wat gerealiseerd werd vanaf 1860. De Belgische economie zal zo nog tot het einde van de negentiende eeuw één van de meest performante in Europa blijven.