Essentialistische Orka's en Pluralistische Orchideeën: Het Soortconcept in de Biologie

Florian
Vanhaute

De verschillen tussen soorten zijn doorgaans niet vaak reden tot discussie. Soms wordt men het niet eens of het nu net een bromvlieg of een ééndagsvlieg is die rond de tafel zweeft, maar zelfs dan gaat men er van uit dat er een eenduidig antwoord is. Op dit moment weet men gewoonweg niet welke van de twee het is. Wie bestudeert er nu ook vliegen van zo dichtbij om het echt zeker te zijn?

Het indelen van de natuurlijke wereld in groepen en de verwachting dat deze groepen bestaan en juist zijn, lijkt ons dan ook intuïtief ingegeven te zijn. De verschillen tussen groenten en fruit en dieren en planten staan als het ware in de sterren geschreven. Nochtans, gegeven de werking van de evolutie, is dit niet voor de hand liggend. Hoe meer men in detail kijkt, hoe duidelijker wordt dat de verschillen tussen soorten vaak erg klein zijn. Zo zijn orka’s verschillend genoeg om in 10 verschillende ecotypes ingedeeld te worden. Deze types wisselen geen genen uit, op een paar uitzonderingen waar habitats overlappen na. Desondanks zijn alle orka’s lid van dezelfde soort. Daarentegen zijn er orchideeën van verschillende families die zich onderling voortplanten. Naar aanleiding van dergelijke voorbeelden durven kwatongen wel eens claimen dat de verschillen tussen soorten arbitrair zijn en de Systematiek niets meer is dan veredeld postzegels  verzamelen.

Een van de redenen voor onze intuïties is ons perspectief op de wereld. Vanuit het menselijke perspectief, waarin we noodlottig vastzitten, ziet men gemakkelijk verschillen tussen groepen. Een beperking van dit perspectief is hiervan de oorzaak. Relatief aan het glaciale tijdsverloop van de evolutie kunnen wij de natuur enkel waarnemen in een statisch moment. Ons perspectief is dus, evolutionair gezien, ahistorish. Het tijdsbestek waarin de mens aan natuurobservatie doet is zodanig kort dat er voor veel soorten geen significante veranderingen kunnen ontstaan. Zelfs als men de gehele biologische traditie bij elkaar neemt (die ik nu, eerder kort door de bocht, laat samenvallen met Aristoteles’ publicaties, rond 500 v.o.t.), is dit te kort om in de natuur, zonder kunstmatig in te grijpen, soorten te zien ontstaan.

We zijn ons desondanks vaak niet bewust van dit inzicht in de beperkingen van ons perspectief. Men rijdt zich dan ook vaak vast in manieren van indelen die men algemeen geldig acht, maar die dit niet zijn. Zo is doorheen de geschiedenis van zowel de Biologie als de Filosofie een bloedige oorlog gevochten tegen het essentialisme. Een oorlog die, naar mijn mening, nog niet beslecht is, maar die, net zoals wel meer moderne conflicten, niet in het open veld wordt gestreden, maar in de steegjes en via de achterpoortjes van de wetenschap.

Over de jaren heen zijn er verschillende wijzen van indelen ontwikkeld, zogenaamde soortconcepten. Deze onderscheiden soorten door voorwaarden te stellen aan groepen in de natuur. Er zijn er opvallend veel en het lijkt wel alsof er nog elk jaar nieuwe bijkomen. In 1942 onderscheide de evolutionair bioloog Ernst Mayr er 5 (Mayr, 1942), terwijl de ichtyoloog Richard Mayden er in 1997 22 onderscheide (Mayden, 1997) en de bioloog Frank Zachos er 19 jaar later maar liefst 32 vermelde (Zachos, 2016)! Deze twee laatste auteurs gaven in hun publicaties op dat moment zelfs toe dat de vermelde soortconcepten eigenlijk slechts een samenvatting waren. Zelf besprak ik 11 soortconcepten, ingedeeld in drie groepen: fenetische soortconcepten, proces-gebaseerde soortconcepten en patroon-gebaseerde soortconcepten. Deze drie groepen  concepten leggen elk om beurt de focus op fenetische kenmerken, de processen die soortvorming tot gevolg hebben en de patronen die soorten volgen in hun ontstaan en vergaan.

Men kan al deze soortconcepten bespreken, maar omdat geen enkel concept, althans niet op zichzelf, zonder problemen is, is de voorkeur geven aan een concept een persoonlijke, en geen wetenschappelijke, kwestie. Dit werd voor het eerst beslissend geïllustreerd door de filosoof David Hull (1997), toen hij parameters uitwerkte om soortconcepten met elkaar te vergelijken. Uit zijn originele bespreking van 7 concepten, en uit mijn uitgebreide bespreking van 11 concepten, blijkt dat alle concepten, als men alle parameters samenneemt, ongeveer in het midden scoren. Dit betekent dus dat geen enkele van deze concepten slechte concepten zijn, maar ook, spijtig genoeg, dat er geen magic bullet-concept is.

Het gewicht van deze conclusie wordt pas duidelijk wanneer men de filosofische gevolgen ervan onderzoekt. Stel dat het inderdaad zo is dat er geen een soortconcept bestaat, dat er geen een manier is om alle dieren en planten te bevatten, laat staan alle leven, wat betekent dit? Ten eerste betekent dit dat de overgrote meerderheid van biologische theorieën veel waarde verliezen. Niet enkel evolutionaire theorieën, maar ook bijvoorbeeld ecologische theorieën baseren zich op de soort als centraal concept. Ten tweede, dezer dagen zeer relevant, kunnen soorten niet bedreigd zijn of uitsterven als er geen wetenschappelijke gronden zijn om ze te onderscheiden. Ten derde kan men twijfelen aan de identiteit van de soort. Zelfs als de soort wel bestaat, wat is het dan? De traditionele conceptualisering van de soort als klasse met essentiële eigenschappen, gebruikt in verschillende soortconcepten, is niet houdbaar.

Op deze verschillende filosofische vragen, die tot stand komen uit de impasse waarin de soortconcepten zich bevinden, zijn verschillende antwoorden, maar deze zijn vaak onderling niet compatibel, net zoals de concepten zelf. Desondanks is er een systeem, dat voor het eerst werd voorgesteld door Mayden (1997), dat een antwoord kan bieden. In dit systeem, dat een vorm van hiërarchisch pluralisme is, kiest men een concept om de soort te definiëren, maar gebruikt men andere concepten om soorten (in het veld) te onderscheiden. Een soort is dan elke groep organismen, onderscheiden aan de hand van deze secundaire concepten, die voldoet aan de voorwaarden gesteld door het primaire concept. Deze, toch eerder controversiële aanpak, biedt op een groot aantal van de filosofische problemen een antwoord. Daarentegen biedt het allesbehalve alle antwoorden op de empirische moeilijkheden die gepaard gaan met biologisch veldwerk, maar deze acht ik dan ook een onontkoombaar ongemak van het normale verloop van dit soort wetenschappelijk onderzoek.

Overzicht van primair concept en secundaire concepten

Download scriptie (1.72 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2018
Promotor(en)
Prof. Dr. Johan Braeckman