Project Faubourg in Vilvoorde: van typische arbeiderswijk naar klimaatadaptieve tuinwijk.

Katrien Hoebeke
Persbericht

Planeet A zoekt landschapsarchitecten: dringend.

Met 3000 zijn ze, de eerste klimaatspijbelaars in België. Met vier zijn wij, de werkstudenten landschapsarchitectuur die zich in een bachelorproef bijten. Het is een druilerige januaridag. Niet abnormaal voor de tijd van het jaar, maar zij en wij zijn daar niet langer gerust in.

De bachelorproef is opgevat als een ontwerpwedstrijd. In minder dan drie weken verwacht een externe jury van elk van ons acht A2-panelen met onze visie, een masterplan, uitgewerkte details, technische oplossingen en een beplantingsplan. De te ontwerpen site is de wijk Faubourg in Vilvoorde.

Analyse.

De wijk Faubourg is ontstaan in het Interbellum naar het voorbeeld van toenmalig gangbare tuinwijken. Doel ervan was de levensomstandigheden van de arbeidersklasse te verbeteren.  De site bevindt zich ten oosten van het verstedelijkte Vilvoorde en is geïsoleerd tussen een drukke spoor- en autosnelweg.

De ligging van de wijk is geen toeval.

Oude kaarten leren ons hoe Vilvoorde ontstaat in een groene oksel van de Zenne, op de rand van beemd en kouter. Het kanaal Brussel-Schelde en de eerste spoorweg van België geven een boost aan de industriële ontwikkeling. De arbeidersklasse neemt toe. De stad breidt uit. Faubourg krijgt een plek op de historische kouter. In de omgeving zijn nog biologisch waardevolle restanten van het vroegere landschap te herkennen zoals bosgebiedjes en oude meanders.

Een landschapsarchitect trekt op onderzoek, gebruikt alle zintuigen, praat met mensen, bestudeert kaarten, doet er kortweg alles aan om een plek te begrijpen:  wat zijn sterke punten, zwakke punten, bedreigingen en kansen?

De nabijheid van de stad en de aanwezige basismobiliteit zijn bijvoorbeeld sterke punten. De brede straten met geparkeerde auto’s is een zwak punt. De teloorgang van de charme van de tuinwijk door hoogbouw en het toenemend lawaai van de luchthaven vormen een bedreiging. Maar de geplande fietsostrade en het nieuwe jeugdlokaal bieden dan weer kansen.

Visie.

Een landschapsarchitect durft dromen. Mijn droom is om deze arbeiderswijk te laten evolueren naar:

  • de meest klimaatadaptieve wijk van Vilvoorde. De wijk gaat duurzaam om met plotse hoeveelheden regenwater en is hitte- en droogtebestand.
  • een ecologische stapsteen in een breder landschappelijk netwerk. Straten en voetwegels vormen aangename corridors voor mens, fauna en flora.
  • een  sociaal sprankelende wijk die principes van deeleconomie hanteert en zich openstelt voor alle generaties,  voor nieuwe bewoners en voor de dynamiek van scholen en jeugdbeweging. 

Zal ik die droom kunnen waarmaken?  Ja. Mits auto’s te verbannen, aanwezige verharding te halveren, en vervolgens meer groen en wateropvang te voorzien in een circulair ontwerp.

Ontwerp.

Gesterkt door inspirerende voorbeelden en slimme technieken die ik ontdekte tijdens mijn opleiding,  vertaal ik mijn visie ontwerpmatig naar twee basisconcepten:

  • ‘Vergroening’: accent op klimaatgroen van gevel tot gevel, vertragend groen en geluidsgroen.
  • ‘Andere mobiliteit’: accent op snelle fietsdoorsteekpaden, trage wegen en traag autoverkeer.

Een landschapsarchitect verduidelijkt concepten in een structuurschets met kleurige lijnen, punten en vlakken. Daarna wordt de visie duidelijker gemaakt in een masterplan.  Detailstudies maken vervolgens het ontwerp concreet: afmetingen, materialen, technische haalbaarheid, beplanting en beheer.

Mijn ontwerpverhaal vertelt zich makkelijkst in zeven stappen:

  1. Voortaan hebben in het projectgebied voetgangers en fietsers voorrang. Auto’s die willen laden of lossen rijden maximum 20km/u. Parkeren gebeurt in groene parkeerclusters vlakbij de invalswegen, op wandelafstand van elke woning. Een wegdek van slechts 4 m breed volstaat, met zijstroken van gefundeerd gras om uitwijking mogelijk te maken. Hierdoor komt er ‘van gevel tot gevel’ 2/3 van de ruimte vrij voor een ‘groen-blauwe’ invulling.
  2. ‘Wolkbreukstraten’ bepalen het ontwerp. Het gaat om een open grachtenstelsel met zachte hellingen en bloemrijke bermen langs de versmalde straten. Voor trage infiltratie lopen de grachten zoveel mogelijk parallel met de hoogtelijnen.  Infiltratiezones met water- en oeverplanten variëren in breedte en diepte. Kinderen kunnen er spelen, families picknicken. Er ontstaat een plek waar groen, water en recreatie samenvloeien. Het is een voorbeeld van hoe een natuurtechnische ingreep kan leiden tot verschillende ecosysteemdiensten.
  3. ‘Refuges voor biodiversiteit’ vullen het ontwerp aan. Het zijn gemeenschappelijke binnentuinen: rustige plekken voor bewoners en ‘toevluchtsoorden’ voor fauna en flora. Deze tuinen zijn  bestaan uit meerlagig groen waarvan minstens 80% inheemse, gebiedsgebonden soorten. Uitheems kan als het om soorten gaat die de  biodiversiteit verhogen. Er is ook oog voor beeldkwaliteit en seizoensbeleving. Vanaf februari luiden voorjaarsbloeiers een kleurrijke lente in. Van april tot oktober is er wisselend kleur te zien, maar ook beweging van vlinders en bijen. Van november tot maart verdort het uitzicht, wintergroene struiken en silhouetten van bomen krijgen dan de boventoon.
  4. ‘Groene voetwegels’ doorkruisen en overstijgen het ontwerp. Ze vormen een netwerk van natuurcorridors tot ver buiten het projectgebied.  Natuurlijke processen krijgen hier vrij spel zoals spontane tredvegetatie of honingzwammen op doodhout.
  5. Natuurlijke processen toelaten, is een voorbeeld van circulair denken. Diverse materialen van binnen het projectgebied hergebruiken in een ‘puintuin’, is dat ook. Bijvoorbeeld voor paden, zitmuren of afboordingen waar tegelijk ook fauna kan schuilen.
  6. Circulair ontwerpen is ook kiezen voor beplantingsconcepten die duurzaam zijn, tot weinig groenafval leiden.  Plantenassortiment en beplantingsplan huldigen daartoe één basisprincipe: de juiste plant op de juiste plaats voor de juiste functie.
  7. De ontwerpvoorstellen zijn technisch haalbaar en betaalbaar. Als bewoners bovendien betrokken worden bij ontwerp, aanleg en beheer, wordt meteen ook de basis gelegd voor een nieuwe realiteit,  voor een sociaal, sprankelende wijk.

Draagvlak?

Het is 25 januari 2019. Greta Thunberg spreekt het Wereld Economisch Forum toe. Wij, werkstudenten landschapsarchitectuur, stellen onze acht panelen voor.

Vurig verdedig ik dat de klimaatadaptieve oplossingen voor de wijk Faubourg ook toepasbaar zijn elders in Vlaanderen. Enkele juryleden knikken. Iemand stelt de vraag: zal je bewoners en gemeentebestuur hiervan kunnen overtuigen?

Lichtjes verbouwereerd verwijs ik naar geslaagde voorbeelden in het buitenland. Ik gooi met woorden als co-creativiteit en publiek-private samenwerking. Zeg dat ik als werkstudent weet hoe aartsmoeilijk het soms is om bewustzijn te creëren. En voeg er stellig aan toe dat ik weiger te geloven dat het onmogelijk is.

Het sterkt mij in mijn overtuiging dat onze planeet dringend ‘overtuigde’ landschapsarchitecten nodig heeft, landschapsarchitecten die ‘kunnen overtuigen’.

Want er is gewoonweg geen planeet B.

Bibliografie

Graag vermeld ik het cursusmateriaal en de inspirerende colleges van de opleiding Lanschaps- en tuinarchitectuur van de Erasmushogeschool Brussel.

Daarnaast hebben mij volgende bronnen bijzonder geïnspireerd:

Alterra (2001). Handboek Robuuste Verbindingen; ecologische randvoorwaarden. Wageningen: Alterra, Research Instituut voor de Groene Ruimte.

Ruyten, F. (2006). De Integrale Beplantingsmethode, naar een dynamische benadering voor het ontwerpen van beplantingen. Wageningen: Wageningen University.

Sennett, R. (2018). Stadsleven. Een visie op de metropool van de toekomst. Amsterdam: Meulenhoff Boekerij.

Smets, B. (2014). Strategies for a land without a landscape.  Ghent: TEDx Talks, Youtube.com.

Van Damme, S., e.a. (2017). Duurzaam ontwerpen van groene ruimten.  Antwerpen: Garant.

Universiteit of Hogeschool
Bachelor in de Landschaps- en tuinarchitectuur
Publicatiejaar
2019
Promotor(en)
Steven Goossens, Eric Van Mullem
Kernwoorden
Share this on: