Fedasil bouwt asielzoekerscentra! (Met een gebrek aan architecturale visie)

Ella
Vanden Houte

Je weet niet meer in welk land je na al die weken al bent, maar hoort dat hier in de buurt een kerkhof werd aangelegd uitsluitend voor aangespoelde ongelukkigen. Je staat in de rij om je vingerafdrukken te laten nemen, in een volgende om een noodrantsoen te ontvangen, in een laatste om een tent toegewezen te krijgen. Rondom de tentzone staat een hoge omheining, overvloedig afgewerkt met prikkeldraad. Een gigantisch aantal slapelozen wacht nog aan de andere kant: het kamp barst uit zijn voegen. De volgende dag ben je opnieuw onderweg, je kreeg amper de kans om op krachten te komen. In ruil voor een reeks vingerafdrukken lig je elke nacht wakker op een ander matje of veldbed, in de ene na de andere akoestische verschrikking van een sporthal of loods. Elke dag vervoegen 28.300 nieuwe mensen jou op die gevreesde tocht om te ontkomen aan de hel waar ze vandaan komen.

 

Gedwongen migratie is een vaak traumatische ervaring. Men wordt veelal abrupt gescheiden van (t)huis en vaderland, waarna een helse tocht volgt die voor het merendeel minstens even tekenend is. De drang naar het zo snel mogelijk opbouwen van een nieuw thuis dat veiligheid, rust, warmte en mogelijkheid tot identiteitsuiting biedt, is dus geen plus, maar een noodzaak voor het welzijn van de asielzoeker. Fedasil (Federaal Agentschap voor de opvang van Asielzoekers) is sinds 2002 bouwheer van de Belgische opvangcentra, maar slaagt er door een gebrek aan architecturale visie niet in asielzoekers in deze basisbehoefte van een thuis tegemoet te komen. Het agentschap hanteert een uitsluitend pragmatische aanpak bij de conversie van gebouwen tot asielcentra: ze moeten snel, kostenefficiënt en gecontroleerd in werking treden. Een dergelijke aanpak gaat niet enkel ten koste van de bewoners, maar oefent ook een invloed uit op personeel en buurt. De centra worden behandeld als een louter functionele wachtplek, als een onbelangrijk middel om het eigenlijke doel (het verkrijgen van een verblijfsvergunning) te bereiken. De ervaring leert echter dat een verblijf van enkele jaren in zo’n centrum geen uitzondering vormt. En net deze eerste jaren in het gastland zijn cruciaal voor het al dan niet toekomstig succes van de asielzoeker.[1]

 

Microsamenlevingen

Er zijn zo’n zestig opvangcentra min of meer gelijkmatig verspreid over heel België, een aantal dat oploopt tot om en bij de negentig in tijden van crisis. De kans is dus groot dat er binnen een straal van pakweg tien kilometer van jouw woonplaats één of misschien zelfs meerdere centra aanwezig zijn. Het is eveneens zeer plausibel dat je geen weet hebt van hun bestaan. Dit is te wijten aan verschillende factoren. Minimumnormen voor het omvormen van gebouwen tot asielzoekerscentra leggen op dat er in elk centrum standaard allerhande faciliteiten aanwezig moeten zijn: een wasserij, fitness, cafetaria, internetcafé… Deze normen gelden voor elk centrum, onafhankelijk van de context waarin het zich bevindt (afgelegen of middenin een stad). Dit gegeven zorgt ervoor dat asielzoekers weinig of geen reden hebben om zich buiten het centrum te begeven, gezien alles wat men denkt nodig te hebben ter plekke voorhanden is. Daarenboven krijgen asielzoekers zelfs de mogelijkheid binnen het centrum ‘jobs’ aan te nemen in ruil voor (een weinig) extra zakgeld. Eten, drinken, slapen, wassen, ontspannen en werken: het kan er dus allemaal. Fysische barrières zoals een metershoge bakstenen omwalling rond het centrum, een ellenlange oprit of een controlerend onthaal aan de ingang versterken dit gevoel van een microsamenleving. Het zijn vaak restanten van de vroegere invulling van het gebouw en ontmoedigen elke vorm van spontaan contact met de buurt.

 

Negeren van de bestaande architectuur

Fedasil beschikt over de mogelijkheid beroep te doen op een gigantische hoeveelheid patrimonium: dat van de Regie der Gebouwen, het Ministerie van Defensie, provincies tot zelfs privébezit. Deze gebouwen staan op de meest uiteenlopende plaatsen, van de hoofdstad tot de verste uithoeken van België, verschillen enorm op vlak van schaal en op vlak van typologie (kloosters, kazernes, gevangenissen, scholen, ziekenhuizen…). Toch ‘bieden ze allemaal dezelfde diensten aan’[2]. Uniformiteit is prioriteit en een duidelijke visie op hoe deze architectuur van de aankomst er dan zou moeten uitzien op vlak van de individuele gebouwen in hun specifieke omgeving, is afwezig. Intrinsiek verschillende typologieën (een legerbasis versus een ziekenhuis) in volkomen uiteenlopende contexten (middenin de hoofdstad versus op het platteland) worden op geheel dezelfde wijze aangepakt. Er wordt contextloos gewerkt, alsof het gebouw geen geschiedenis of omgeving heeft, met als enige bekommernis dat het rigide programma in de beschikbare ruimtes past.

 

Hypothekeren van een thuis

Onderzoek wees uit dat asielzoekers die in collectieve opvangcentra terecht komen, toch vaak homelessness ervaren, hoewel ze een dak boven hun hoofd hebben.[3] Dit gevoel wordt beleefd gezien de koude institutionele architectuur die veelal wordt gebruikt – en amper wordt gemodificeerd door Fedasil bij conversie tot opvangcentrum – als ongunstig wordt ervaren om terug gevoelens van een thuis te proberen opbouwen. Enerzijds brengt dit soort architectuur onaangename surface effects (het effect dat een bepaalde materialisering heeft op een mens) met zich mee zoals de vervallen staat van een gebouw, het geïmproviseerde karakter van bekabeling, gyproc wandjes, afgebladderde verf, tralies voor de slaapkamerramen… Bovendien voelt geen enkele van de ruimtes alsof ze de bewoner toebehoort, aangezien er wegens brandveiligheidsnormen amper iets mag toegevoegd of gemodificeerd worden.

 

Tegelijkertijd situeren de problemen met de architectuur van de gebouwen zich op een dieper en problematischer niveau. In geen enkele ruimte is sprake van volledige visuele en akoestische privacy: als alleenstaande bijvoorbeeld deel je gemiddeld met vijf anderen de slaapkamer. Velen voelen zich ’s nachts onveilig door het niet degelijk kunnen afsluiten van hun slaapunit. Regimes van controle en disciplinering die binnen de vorige functie van het gebouw actief waren lijken in stand gehouden te worden eens de gebouwen operationeel worden als asielzoekerscentra. Het gebouw dat ontworpen werd als controlerend orgaan werd amper aangepast voor zijn nieuwe residentiële functie. Bijgevolg zorgen lange gangen, een alziend onthaal en open ruimten die in één oogopslag een overzicht bieden in combinatie met bewakingscamera’s, voor een continu gevoel van controle. Van zelfstandigheid is weinig sprake: om deel te nemen aan activiteiten of gebruik te maken van faciliteiten moet worden ingeschreven of toestemming worden gevraagd. Wachtrijen worden gevormd bij uitdelen van sanitaire pakketten, zakgeld of medicijnen, waardoor het gevoel van volledige afhankelijkheid nog meer versterkt wordt. Daarenboven werkt in de meeste centra een systeem van catering, waarbij men niet kan kiezen wanneer of wat men eet. Ten slotte wordt de relatie tussen bewoners en het gebouw volledig gereguleerd door pictogrammen, verbodsborden en instructies. Ze worden constant herinnerd aan het feit dat het hun (t)huis niet is, en dat ze zich dus moeten houden aan de regels, opgelegd door het centrum.

 

Belang van een architecturale visie

Er schuilt een groot potentieel in de opvangcentra. Ze vormen een uitdagend architecturaal ontwerpvraagstuk, die bij een goede aanpak tot veel positiefs kunnen leiden, zowel voor nieuwkomers als voor onze samenleving. Vandaag gebeurt dit echter nog niet, aangezien een architecturale visie van bouwheer Fedasil ontbreekt. Een doordacht ontwerp zou er nochtans voor kunnen zorgen dat asielzoekers bij een positieve asielbeslissing tot rust zijn gekomen, geïntegreerd en structureel zijn bezig geweest, en dat ze bij een negatieve beslissing geen jaren van hun leven hebben verloren met het passief wachten in een institutionele omgeving.

 

[1] Ghorashi, H. “Agents of change or passive victims: the impact of welfare states (the case of the Netherlands) on refugees.” Journal of refugee studies 18, no. 2 (2005): 181-98.

[2] Fedasil. “Verblijf in het opvangcentrum.” Verblijf in het opvangcentrum. Geraadpleegd op 22 november 2016. http://fedasil.be/nl/inhoud/opvang-asielzoekers-0.

[3] O’Mahony, Lorna Fox en James A. Sweeney. “The exclusion of (failed) asylum seekers from housing and home: towards an oppositional discourse.” Journal of law and society 37, no. 2 (2010): 285-314.

Download scriptie (27.89 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2017
Promotor(en)
Maarten Delbeke, Luce Beeckmans