Ecologisch leiderschap in de EU: tussen feit en fictie, theorie en praktijk

Alexander
De Vriese

“Duitsland is de meest bestudeerde case inzake ecologisch energiebeleid, en toch biedt het slechts voor 48,7% van dergelijke onderzoeken een interessant vertrekpunt. Zelfs Polen doet het – ondanks zijn beduidend negatieve reputatie – beter met 50,7%.”

Aan het woord is Alexander De Vriese. Hij presenteerde afgelopen zomer zijn masterproef aan het Centrum voor EU-studies van de Universiteit Gent. Centraal in zijn onderzoek stond de zoektocht naar de beste vormen van groen-economisch energiebeleid in de Europese lidstaten. Zijn conclusie is eenduidig: door een ontoereikende wetenschappelijke basis, wordt er inzake energiebeleid op de verkeerde plaatsen naar inspiratie gezocht. Ook onze informele gewoonte om bepaalde lidstaten aan te duiden als de goede of de slechte leerlingen in de klas, stemt volgens de studie al te vaak niet overeen met de realiteit.

“Zelfs wanneer we louter naar de ecologische component van energiebeleid kijken, is het duidelijk dat er sprake is van een contradictie: sommige van de zogenaamde groene leiders zijn helemaal niet in de positie om zich een voorbeeldfunctie aan te meten, terwijl andere lidstaten dat – tegen de verwachting in – wel kunnen.” verduidelijkt de auteur die drie categorieën lidstaten specifiek aanhaalt in zijn werk. De Scandinavische lidstaten maken samen met Oostenrijk de eerste groep uit. Zij worden niet alleen verwacht te leiden, maar blijken dat in de realiteit ook te doen. Hetzelfde kan niet gezegd worden over de overige landen met een leider-statuut, i.e. het Verenigd Koninkrijk, Nederland en Duitsland, mits deze teleurstellende prestaties moeten voorleggen. Ten slotte zijn er ook Europese lidstaten die het ondanks hun reputatie bijzonder goed doen. Letland, Italië en Slovenië kunnen tot deze groep gerekend worden, maar ook Polen. “Dit beeld verandert trouwens niet wanneer de sociaaleconomische component van energiebeleid mee in beschouwing wordt genomen, integendeel. Ook Estland steekt dan het teleurstellende trio voorbij.” aldus de student.

De politiek-wetenschappelijke studie wijst evenwel ook op de relativiteit van ecologisch leiderschap. De beleidskwaliteit inzake energie varieert namelijk niet alleen tussen de lidstaten onderling, maar ook naargelang welke aspecten en deelaspecten van energiebeleid in beschouwing worden genomen. Het onderzoek toont bijvoorbeeld aan dat het soms de slecht presterende lidstaten zijn die het hoogste scoren op een bepaald deelaspect, terwijl lidstaten die in het algemeen beter presteren, ook beduidend lage scores kunnen hebben. “We moeten dan ook af van het onzorgvuldig omspringen met veralgemenende termen als ‘groene leider’ of ‘laggard’ om aan te duiden welke landen het respectievelijk goed of slecht doen op het gebied van ecologisch beleid.” bepleit De Vriese. “Het is een gewoonweg misleidende praktijk.”

De GEEEI

Tot de bovenstaande conclusies kwam de student-politicoloog dankzij een uitgebreide literatuurstudie, enerzijds, en het ontwerp en de toepassing van een eigen evaluatiekader, anderzijds. In het eerste deel van de thesis, i.e. de literatuurstudie, lag de nadruk op de beleidsvorming rond energiezekerheid en het groen economisch gedachtegoed. Het onderzoek poneert dat deze denkkaders de laatste jaren niet alleen naar elkaar toegegroeid zijn, maar ook dominant geworden zijn in het uitdenken en uitvoeren van energiebeleid in de Europese Unie. “Toch was er nog geen enkel evaluatiekader voorhanden dat beiden inzichten combineert op een methodologisch verantwoorde manier.” aldus de auteur. “Het was tijd om daar verandering in te brengen.”

Die verandering beoogt het tweede deel van de masterproef te brengen aan de hand van de Green-Economic European Energy Index. Deze GEEEI beoogt zowel het energiezekerheid- als groen-economisch denken te omvatten, en tegelijkertijd tegemoet te komen aan de moderne methodologische vereisten voor evaluatiekaders. Het is een index die uit twee sub-indices bestaat, die elk opgebouwd zijn uit tien indicatoren. Deze sub-indices, i.e. GEEEIEco en GEEEISoc, vertegenwoordigen respectievelijk de ecologische en de sociaaleconomische dimensies van het groen-economisch denken. Het geheel is erop gericht om te zoektocht naar beste praktijkvoorbeelden te faciliteren en focust zich daarom op de uitkomsten van de verschillende energiebeleidsvormen van de achtentwintig lidstaten.

Het resultaat is één hoofdindex, twee sub-indices, een overzichtstabel per lidstaat, een scorebord per indicator, en drie methoden om het inspiratie-potentieel van de lidstaten te achterhalen. Vooral op dat laatste legt de onderzoeker de klemtoon: “Voor mij was het altijd uiterst belangrijk dat zowel de modale burger als de doorwinterde academicus met mijn index aan de slag moesten kunnen. Wie niet over de juiste middelen of kennis beschikt, kan daarom altijd de GEEEI-score van een lidstaat interpreteren als de procentuele kans dat die lidstaat interessant onderzoek zal opleveren.” De andere methoden die gegeven worden in de masterthesis zijn de gerichte aanpak, waarbij de overzichtstabellen en scoreborden worden geraadpleegd, en de holistische aanpak, waarbij de informatie uit deze beide tabellen wordt gecombineerd.

België

Met een totaalscore van 45,5 en een eenentwintigste plaats in de hoofdindex eindigt België trouwens net geen vier percentpunten onder het gemiddelde. Ook wat de sub-indices betreft, gooit België geen grote ogen. In de ecologische en sociaaleconomische sub-indices eindigt het op de, respectievelijk, vierentwintigste plaats met een score van 46,3 en veertiende plaats met een score van 44,7. Inzake de individuele indicatoren weet België enkel te scoren met zijn CO2- en GHG-intensiteit.

Download scriptie (2.61 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2017
Promotor(en)
Dr. Sarah Delputte
Kernwoorden