De migrantenauteur als auteur

Timothy
Pareit

Ze zijn er al een tijdje in de Nederlandse literatuur, maar toch worden ze nog altijd wat stiefmoederlijk behandeld: schrijvers met een allochtone achtergrond. Telkens wanneer een nieuwe Nederlandstalige auteur met exotische naam debuteert, blijkt het voor veel recensenten nog iets bijzonders te hebben. Sommige critici jubelen het uit en ontvangen deze nieuwkomers als heuse hervormers die met hun uitheemse verbeelding de Nederlandse letteren verrijken, anderen ergeren zich dan weer blauw aan de ‘taalarmoede’ of net de overdreven weelderigheid die deze nieuwlichters aan de dag leggen. Maar bovenal blijven de allochtone auteurs een merkwaardig curiosum binnen de Nederlandse letteren.

Deze auteurs die niet in Nederlands of Vlaanderen geboren zijn – of van wie ten minste een van de ouders geen Nederlands/Belgisch paspoort had – worden in de wetenschappelijke literatuur dan ook gegroepeerd onder het label ‘migrantenliteratuur’. Die benaming zorgt enerzijds voor een duidelijke zichtbaarheid van een groep die anders misschien onder de radar zou blijven, maar heeft als keerzijde dat de auteurs er ook toe beperkt blijven. Hoewel deze groep een ontzettende stilistische verscheidenheid vertoont, halen maar weinig onderzoekers het bijvoorbeeld in hun hoofd om ‘allochtone’ auteurs op basis van stijl te vergelijken met hun ‘autochtone’ collega’s. Ze blijven gevangen in een soort getto. Daarnaast lijken ‘migrantenauteurs’ gedoemd om het ‘migrantenthema’ tot de motor van hun oeuvre te maken. Zelfs wanneer hun verhalen niets met migratie te maken hebben, zoeken veel critici in de kleinste details naar elementen die op de vreemde afkomst van de auteur wijzen.

Om uit deze impasse te komen, beroep ik me in mijn masterscriptie, Zinnelijke lichamen, op de ideeën van Søren Frank. In Migration and Literature stelt hij voor om af te stappen van het begrip ‘migrantenliteratuur’ (‘migrant literature’, literatuur geschreven door migranten) en in plaats daarvan te kiezen voor ‘migratieliteratuur’ (‘literature of migration’, literatuur geschreven over migranten of met een kenmerkende stijl die kan verbonden worden met migratie). Frank pleit dus voor een benadering die niet de auteurs groepeert op basis van hun afkomst, maar wel de romans op basis van hun thema (of stijl). Dat moet het mogelijk maken om ‘allochtone’ en ‘autochtone’ auteurs samen te behandelen, omdat ze over hetzelfde thema (migratie) schrijven. Wie Franks redenering echter doortrekt, kan ook bij de klassieke ‘migrantenauteurs’ hun verschillende romans gaan indelen naargelang het thema. Migratie is dan niet langer het noodzakelijke thema van deze schrijvers.

Door op deze nieuwe manier tegen de relatie tussen migratie en literatuur aan te kijken, kan naar nieuwe invalshoeken voor het werk van ‘allochtone’ schrijvers worden gezocht. Dat gebeurt in deze scriptie voor twee novelles van de Nederlandse auteur Hafid Bouazza, die zelf altijd een bloedhekel heeft gehad aan zijn bijzondere positie. Sinds zijn debuut heeft hij al vaak opgeroepen hem als auteur en niet als migrant te zien. Deze scriptie komt daar in zekere zin aan tegemoet. In plaats van expliciet te focussen op migratie, staat nu lichamelijkheid binnen zijn werk centraal. De aandacht verschuift met andere woorden van het lichaam van de auteur (als biografische persoon) naar de lichamen in zijn teksten. Bouazza’s verhalen wemelen immers van  de lichamelijke beschrijvingen. Hij reflecteert uitgebreid over de verhouding tussen lichaam en geest, de relatie tussen ons lichaam en andere lichamen, en de band tussen ons lichaam en de wereld.

Zo gaat de eerste novelle, Momo, over een klein jongetje in het oer-Nederlandse Herfsthoven. Alle mannen hebben er rood haar en dikke buiken en alle vrouwen zijn blond en plat. De kinderen zijn enkel jongere versies van hun ouders. In dat stereotiepe dorpje valt het titelpersonage erg op: hij heeft gitzwart haar en is van een ongeziene schoonheid. Bovendien beschikt hij over allerlei bijzondere gaven. Veel critici hebben Momo – in wiens naam ze ‘Mohammed’ herkennen – daarom als een migrant geïnterpreteerd. De vraag is echter of ze dat deden omdat die interpretatie binnen het verhaal paste of omdat de exotische naam Hafid Bouazza op de cover stond. Omdat het concept van ‘migratieliteratuur’ een dergelijke biografische lezing afwijst, verbindt mijn analyse Momo’s afwijkende uiterlijk met zijn rijke verbeelding. Op die manier wordt Momo het prototype van de jonge, ontwakende auteur die via zijn zintuigen de wereld rondom hem ontdekt.

Het hoofdpersonage van Spotvogel is eveneens een auteur. De cruciale zintuiglijkheid die Momo pas ontdekte, heeft hij echter alweer verloren. Aan het begin van de novelle bevindt hij zich een toestand van volledige gevoelloosheid. Zijn zintuigen werken niet langer en daardoor kan hij niet meer schrijven. In een poging het tij te keren, stuurt zijn moeder hem terug naar Marokko, zijn land van herkomst. Bouazza haalt hier wel heel duidelijk de klassieke migrantenthema’s van onder het stof, maar doet dat niet zonder enige ironie: wie de tekst aandachtig leest, stelt zich algauw de vraag of het hoofdpersonage nu eigenlijk een Marokkaanse migrant in Nederland is of een Nederlandse migrant in Marokko. Net als Momo blijkt hij niet helemaal in het kader te passen. Zijn verblijfplaats blijkt uiteindelijk slechts een denkbeeldig oord waar hij zijn zintuigen weer kan aanscherpen. Dat is nodig, zodat hij het verhaal van Marfisa en Noral kan opschrijven. Hun (lichamelijke) liefde werd bruusk de kop ingedrukt door de strenge religie. Omdat Marfisa weigert Noral te verlaten, breekt haar vader haar benen. Marfisa’s lichaam wordt zo letterlijk het strijdtoneel van passie en culturele restrictie.

Bouazza’s werk blijkt zo over meer te gaan dan enkel migratie. Zijn twee novelles zijn in essentie allebei auteursromans. Ze gaan over de voorwaarden van het schrijverschap: een goed ontwikkeld zinnelijk apparaat dat de wereld in al haar schakeringen waarneemt. Bouazza pleit voor creativiteit en vrijheid in al haar vormen. Toch is Bouazza nuchter genoeg om de verbeelding niet te verheerlijken. Zijn hoofdpersonages leren eveneens de beperkingen van hun kracht kennen. De auteur komt zodoende in al zijn complexiteit centraal te staan. Zij die graag Bouazza als persoon terugvinden in zijn novelles kunnen dat nog altijd: alleen vinden ze dan geen beeld van de migrantenauteur als migrant, maar van de migrantenauteur als auteur.

Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2017
Promotor(en)
Bart Vervaeck