Hooliganisme in vertaling

Evelien
Boutsen

We lezen ze allemaal wel eens, maar staan er vaak niet bij stil: vertalingen. Of het nu gaat om een krantenartikel, een interview of een roman, ze kunnen allemaal het resultaat zijn van het werk van een vertaler. Dat hij of zij daarbij weloverwogen vertaalkeuzes heeft gemaakt, beseffen ook maar weinigen onder ons. Net zoals we met z’n allen niet veel weten over de wereld van hooligans. In de scriptie van Evelien Boutsen worden we ons van beide zaken bewust: zij gunt ons een blik in het hoofd van een vertaler en de stukjes tekst die ze vertaalt uit ‘Hool’ van Philipp Winkler gunnen ons een blik achter de schermen van het hooliganmilieu.  

Meerstemmige hooligans

Elke week verschijnen hooligans minstens een keer in het nieuws en toch weten we niet veel van hen. Het hooliganmilieu kan je immers pas echt begrijpen wanneer je er deel van uitmaakt, zo wordt beweerd. Dat zette de jonge Duitse schrijver Philipp Winkler ertoe aan om over hooliganisme en alle daarmee samenhangende thema’s te schrijven.

Hij schreef zijn debuutroman ‘Hool’ overigens niet in standaardtaal zoals dat van literaire werken wordt verwacht, maar besloot om het alledaagse taalgebruik neer te schrijven. Zo ontstond ‘Hool’ met verschillende stemmen: jongerentaal, standaardtaal, spreektaal, regionale taal en de taal van de subcultuur van voetbalhooligans.

Het is onder andere die meerstemmigheid die een uitdaging vormt om deze roman naar het Nederlands te vertalen. Want is zo’n specifiek taalgebruik wel te behouden wanneer het uit het Duits in het Nederlands vertaald wordt?

Evelien Boutsen vertaalde voor haar afstudeerscriptie drie hoofdstukken uit ‘Hool’. Daarbij geeft ze ons een blik in haar vertaalproces door de vertaalkeuzes die ze maakt te verantwoorden. Bovendien wijst ze er ons op wanneer er elementen uit de brontekst verloren gaan in de vertaling.

Samentrekkingen en afkortingen

Een van de eerste kenmerkende elementen uit de Duitse tekst die verloren gaan in het Nederlands zijn de samentrekkingen. In het Duits kunnen bijvoorbeeld een voorzetsel en een lidwoord heel eenvoudig samengetrokken worden. Dat komt omdat het Duits nog een van die talen is die naamvallen gebruiken. In de spreektaal komen zulke samentrekkingen voortdurend voor, maar in geschreven taal zijn ze eerder een uitzondering.

‘Hool’ is zo’n uitzondering: het barst er van de samentrekkingen. Niet alleen tussen voorzetsels en lidwoorden (aufs Gesicht < auf das Gesicht), maar eveneens tussen persoonlijke voornaamwoorden en werkwoorden (haste < hast du). Ook afkortingen en klanken die als het ware ingeslikt worden door de personages (wenns wirklich drum geht < wenn es wirklich darum geht, ich hab ‘ne Idee < ich habe eine Idee) komen veel voor in Winklers debuutroman. Dat taalgebruik zorgt er mee voor dat de lezer zich een beeld van de personages kan vormen.

In het Nederlands is het echter onmogelijk om zulke samentrekkingen en afkortingen te behouden. Een spreektalige en vlot lopende zin zoals ‘Hastn da fürn Feuer?’ kan volgens Evelien Boutsen niet anders vertaald worden dan ‘Wat is dat voor een aansteker?’. Het zal niemand ontgaan dat het Nederlands heel wat minder spreektalig aandoet dan het Duits. 

Jongerentaal

Daarnaast vormt ook de jongerentaal in veel gevallen een uitdaging tijdens het vertalen. In het Duits wordt jongerentaal namelijk vooral gevormd op basis van vergelijkingen. In het Nederlands is dat niet zo. Dat zorgt ervoor dat bepaalde woorden algemener vertaald of vervangen moeten worden.

Ook afkortingen die in het Duits heel gangbaar zijn, kunnen vaak niet behouden worden in de vertaling. Bijvoorbeeld ‘Frise’, de afkorting die Duitstalige jongeren gebruiken voor ‘Frisur’. In het Nederlands bestaat er in de jongerentaal geen specifiek woord voor ‘kapsel’. Daarom is er geen andere mogelijkheid dan in de vertaling een woord uit de standaardtaal te gebruiken, ook al gaat er zo een element uit de jongerentaal verloren.

Conclusie

Evelien Boutsen besluit dat er op de vraag hoe Duits proza dat anno 2016 geschreven is en dat met verschillende soorten taalgebruik doorweven is, geen eenduidig antwoord gegeven kan worden. Ze geeft aan dat ze extra opmerkzaam was wat spreektaal, jongerentaal en de taal van de subcultuur van voetbalhooligans betreft. Bovendien heeft ze steeds geprobeerd om het taalgebruik in de vertaling zo dicht mogelijk te laten aansluiten bij dat uit de brontekst. De ene keer bleek dat makkelijker te gaan dan de andere. Want Duitstalige jongeren spreken niet precies dezelfde soort jongerentaal als hun Nederlandstalige leeftijdsgenoten. Dat heeft onder meer te maken met het feit dat in de roman veel woorden uit de jongerentaal gebruikt zijn die op basis van een vergelijking tot stand zijn gekomen, een procedé dat in het Nederlands zelden voorkomt. Daardoor zag Evelien Boutsen zich als het ware door de tekst gedwongen om sommige begrippen uit de brontekst te vervangen, terwijl andere elementen, zoals formele kenmerken, wel behouden konden worden.

Ondanks het verlies van spreektalige elementen kan de Duitse roman ‘Hool’ naar het Nederlands vertaald worden. Al voegt Evelien Boutsen er wel aan toe dat er op dat vlak meer beroep wordt gedaan op de creativiteit van de vertaler dan bij andere romans die in standaardtaal zijn neergeschreven. Bovendien is het belangrijk dat de vertaler er voortdurend waakzaam voor is dat het spreektalige karakter van de tekst niet al te zeer verloren gaat en dat zulke verliezen in de mate van het mogelijke gecompenseerd worden.

Download scriptie (3.08 MB)
Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2017
Promotor(en)
Prof. dr. Henri Bloemen