Het spel van subsidies: de economische impact van de podiumkunsten.

Tine
Verhaeghe
  • Tine
    Verhaeghe
  • Lianne
    Kamminga

“Art has nothing to do with the stern preoccupations of the economist. The artist’s values – his splendid and often splenetic insistence on supremacy of aesthetic goals – are subversive of the straightforward materialist concerns of the economist. He makes the economist feel dull, routine, philistine and also sadly unappreciated for his earthy concern… Not only do the two seldom meet, but the regret in each is evidently negligible.” (Galbraith, 1963, p. 53)

Een spel van subsidies

Kunst heeft in de ogen van velen niets te maken met economie. Het zijn twee begrippen die een gewrongen relatie aangeven. De intrinsieke waarde van kunst staat los van de economie, maar haar praktische werking kan hier niet aan ontkomen. Het zijn twee werelden die, zoals Galbraith het omschrijft, elkaar niet begrijpen. Het is dan ook een thema dat amper aan de orde komt, ondanks dat het brandend actueel is. De overheid voert besparingen uit en pleit voor ‘alternatieve’ inkomstenbronnen, maar het maatschappelijk debat over de economische impact wordt amper belicht. Tot op heden is er geen duidelijkheid over hoe de financiering en geldstromen binnen de podiumkunstensector lopen en wat ze inhouden. Dat dit geen eenvoudige methodologische oefening is, wordt geïllustreerd door het beperkt aantal studies dat voorhanden is.  De bestaande studies van het VTi en Guido De Brabander [1], die de impact van deze sector binnen Vlaanderen behandelen, zijn niet zonder lacunes. Doordat zij werken op basis van totale omzetten om de volledige sector te beschrijven, zijn er dubbeltellingen en wordt de impact opgeblazen. Het ontbreekt aan een model dat de economische impact van die sector zo volledig mogelijk kan vatten, zonder dat die impact wordt overdreven.                                                   

Een nieuw model

Om een onderbouwde bijdrage te kunnen leveren aan het debat, hebben we een model opgesteld dat een beeld schetst van de directe economische impact van de podiumkunsten. Dit maakt het, mits voldoende onderzoektijd en de juiste gegevens, mogelijk om de financiële stromen in kaart te brengen. We zijn erin geslaagd om dubbeltellingen en opgeblazen impactresultaten te vermijden. Dit doordat we niet alle creërende organisaties in één keer als onderzoeksobject nemen, maar op basis van afzonderlijke cases werken. Hierdoor lukt het eveneens om de eigenheid van die instellingen te vatten en de resultaten vergelijkbaar te maken. Het enige nadeel is dat de verwerking arbeidsintensief is en dat het niet toepasbaar is op receptieve organisaties.

De totstandkoming

Rekening houdend met alle bedenkingen en kritieken die binnen de bestaande studies rondom directe economische impactstudies opgenomen staan, hebben we het model opgesteld. Aan de hand van een input-outputanalyse brengen we de financiële stromen in kaart en focussen we op de impact die in eerste lijn gerealiseerd wordt binnen de podiumkunstensector zelf. We vertrekken hierbij vanuit de structurele werkingssubsidies gegeven aan de creërende organisaties, de bestedingsimpuls. Hierdoor brengen we een geïsoleerd proces binnen het breder economisch systeem in beeld, waarbij we enkel rekening houden met de actoren die deel uitmaken van de bredere werking van deze organisaties: creërende organisaties, verschillende overheden; werknemers; receptieve/andere creërende organisaties; externe “markt”; leveranciers; buitenland. De relatie (financiële stromen) tussen de verschillende actoren wordt geïllustreerd door middel van 18 pijlen (input-, output- en verhoudingspijlen).

Op basis van kwalitatief onderzoek kan de complexe materie op een doorgronde manier onderzocht worden. Er werd in hoofdzaak gebruik gemaakt van de financiële verslagen van de organisaties om de pijlen in te vullen. Waar berekeningen nodig zijn werden beredeneerde aannames gemaakt, gebruikmakende van statistische gegevens van de FOD Economie en FOD Financiën. Hierbij geldt dat hoe specifieker die gegevens, hoe exacter we de berekeningen kunnen maken en hoe correcter we de pijlen kunnen invullen

Een grote verbondenheid

Gebruikmakend van cases uit de podiumkunstensector[2] hebben we de economische impact bekeken op basis van vijf economische indicatoren (multiplicator, grootte input en output, aantal activiteiten, werkgelegenheid en terugverdieneffect).
Hieruit bleek dat gemiddeld 66% van de input van de onderzochte organisaties bestaat uit subsidies die vanuit de verschillende overheidsniveaus gegeven worden. Deze inkomsten werken als katalysator om economische activiteit op gang te brengen. Dit wordt in de podiumkunstensector ten volle benut. De organisaties pogen zoveel mogelijk activiteiten met de middelen te organiseren en genereren hierbij onder andere tewerkstelling.
Tezamen wordt deze input gebruikt om activiteiten te organiseren en ontstaat er door de bestedingen ook output. De loonlasten zorgen naast de andere belastingen die door de organisaties, werknemers en leveranciers worden betaald voor een terugverdieneffect voor de overheid. Dit is een directe geldelijke opbrengst. Het terugverdieneffect is gemiddeld 54% van alle subsidies die in het binnenland aan de organisaties gegeven zijn. De netto-kost voor de podiumkunstensector ligt hiermee meer dan de helft lager dan de initiële kost.
Kenmerkend voor de podiumkunstensector in Vlaanderen is dat het een grote diversiteit aan organisaties kent, die voortdurend in interactie met elkaar staan. De sector kent hierdoor een grote verbondenheid en dat draagt een economische consequentie met zich mee. Doordat ensembles en gezelschappen veel samenwerken, ontstaat er een geldelijke stroom tussen de verschillende gesubsidieerde organisaties. Een groot deel van de middelen die zij classificeren als uit de ‘markt’,  bestaat dus eigenlijk uit subsidies die doorgeschoven worden tussen de verschillende partijen via uitkoopsommen, recettes en coproductiebedragen. Na onderzoek bleek dat gemiddeld 27% van deze gelden daadwerkelijk uit de ‘markt’ komen en als ‘eigen inkomsten’ gezien mogen worden. De podiumkunstensector ‘drijft’ dus op subsidies.

Met ons onderzoek wilden we geen oordeel vellen over de waarde van kunst, noch over het nut van subsidies. De economische impact is namelijk louter een gevolg van cultuur en kan en mag nooit de artistieke waarde vervangen. We moeten echter concluderen dat wanneer de bestedingsimpuls wordt weggenomen of verminderd, dit grote consequenties zal hebben voor deze sector. Niet alleen zal de mogelijke hefboom afnemen, ook de financiële stromen tussen de organisaties komen enorm onder druk te staan. Door de verwevenheid zal de impact van bezuinigingen veel groter zijn dan wanneer één enkele organisatie een aantal procent minder inkomsten heeft. En dit terwijl de initiële kost van de overheid gemiddeld 46% lager ligt door het terugverdieneffect.

[1] De Brabander, G. & Steel, L. (1998). Hermes op de planken: de economische impacten van de podiumkunsten in Vlaanderen. Brussel: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.
VTi – Vlaams Theater Instituut (2014). Landschapstekening podiumkunsten. Geraagdpleegd  uit: http://www.kunsten.be/wp-content/uploads/2015/01/podiumkunsten.pdf.

[2] Er werden zowel zes organisaties geselecteerd binnen de theatersector (‘Nederlandstalige dramatische kunsten’) als zeven binnen de (hedendaagse) klassieke muziek. De cases werden verdeeld in klein, middel en groot, gebaseerd op de toegekende structurele werkingssubsidiebedragen van de Vlaamse gemeenschap, en zijn bekeken voor de jaren 2013 en 2014. Deze gekozen cases illustreerden de diversiteit en geografische spreiding van de podiumkunsten. Al kunnen ze geenszins als (absoluut) representatief voor de volledige podiumkunstensector gezien worden. Ze kunnen wel een aanzet bieden om meer grip te krijgen op hoe deze sector economisch gezien in Vlaanderen in elkaar zit.

 

Download scriptie (2.31 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Antwerpen
Thesis jaar
2015