Faalt hulpverlening door gebrek aan menselijkheid?

Jonas
Vanbrabant

Als sociaal werker werd het mij duidelijk dat zorg een onmisbare component is binnen de maatschappelijke orde. Dat is niet alleen zo voor wie er rechtstreeks mee in aanraking komt. Gaande van oorlogsvluchtelingen tot klimaatslachtoffers en radicalisering tot ouderenisolement; dagelijks herinnert de herhalende toon van de media ons aan deze aanhoudende problematieken. Waarom heeft de hulpverlening zoveel moeite om deze problemen structureel aan te pakken?

Wat zijn de obstakels binnen hedendaagse hulpverlening?

Ik begon mijn onderzoek met een probleemanalyse en het onderscheiden van drie lagen. Op de onderste laag, daar waar mensen rechtstreeks in contact komen met elkaar, stelde ik vast dat hulpverleners en hulpvragers in de problemen komen door tendensen zoals professionalisering en mechanisering. Op microniveau moet alles snel en geolied gaan en er is voor personen geen ruimte meer om echt in contact te treden met elkaar.

Op de tussenlaag, binnen de ruimere zorgorganisaties, is er sprake van een neoliberalisering en verwetenschappelijking. Dit betekent enerzijds dat alles erop gericht is zo economisch-efficiënt mogelijk te zijn, en anderzijds dat ieder handelen gebaseerd moet zijn op wetenschappelijke studies. Op mesoniveau is er dus geen ruimte meer voor duurzaam en intuïtief handelen.

Gezien vanaf de bovenste laag stelde ik vast dat er binnen de ruimere maatschappelijke context een dominante marktwerking is, gepaard met een wetenschapsfundamentalisme. Alles wat winstgevendheid ongunstig is, of niet door studies onderbouwd kan worden, wordt daarbij op macroniveau, en dus ook op de onderliggende lagen, herschapen tot taboe.

Deze analyse leidde tot mijn hypothese dat er vandaag een dominant tweedimensionaal mensbeeld heerst. Mensen, zoals onszelf en die om ons heen, worden bekeken vanuit een economische en biologische bril. Aspecten die hier niet mee rijmen vallen uit de boot en zijn van geen tel. Menselijkheid gaat hiermee verloren.

In welke richting evolueert dit?

Habermas kan ons helpen om deze vraag te beantwoorden. In zijn kritiek op het kapitalisme stelt hij dat de leefwereld gekoloniseerd wordt door het systeem. Dit betekent dat de materiële reproductie van de samenleving stijgt (bijvoorbeeld meer goederen en diensten), terwijl de culturele reproductie daalt (minder sociale contacten).

Toegepast op mijn hypothese van het tweedimensionale mensbeeld, betekent dit dat het economische en biologische steeds meer van het relationele aspect van de samenleving in beslag nemen. Actiegroepen van eigen bodem zoals Hart boven Hard, of de internationale Occupy en Indignados bewegingen, proberen al jaren om daaraan iets te veranderen. Hun strijd is nobel, maar hun succes gematigd.

Hoe kan de economische dominantie verklaard worden?

Negri en Hardt gaan uit van het postfordistische (of diensten)kapitalisme. Daarin interpreteren ze hulpverlening zoals sociaal werk en psychiatrie als instituties die bevolkingsgroepen sturen (Foucault spreekt van biopolitiek). Hulpverlening wordt zo dus een machtige en invloedrijke aangelegenheid die de maatschappelijke orde stuurt.

Het probleem is echter dat deze opereert vanuit overheden en de privésector (denk aan farmacologische bedrijven). Zo worden de oorspronkelijke objectieven van de hulpverlening ondergraven door een neoliberaal of kapitalistisch denken. Hulpverlening kan dit enkel doorbreken door te werken aan een collectieve visie, maar door de omvang van de sector is dit een lastige opgave.

Hoe verhindert de zuivere neurofysiologie een adequate hulpverlening?

Tijdens de laatste decennia zijn de hersenwetenschappen aan een enorme opmars begonnen. De neurologie wordt steeds belangrijker binnen de hulpverlening en in het bijzonder psychiatrie. Men gaat ervan uit dat mensen niet vrij zijn in hun handelen, maar gedetermineerd worden. De hersenen bepalen wat wij doen en laten. Voor hulpvragers houdt dit in dat ze zelf niets kunnen veranderen aan hun gedrag. Ook zaken zoals relationele- of gesprekstherapie zijn dus hoogstens een doekje voor het bloeden.

Een medicamenteuze behandeling wordt daarentegen wel aanbevolen, maar de (financiële) link tussen de diagnostische middelen (DSM V) en fabrikanten van psychofarmaca zorgt echter al jaren voor controverse. De praktijk maakt echter duidelijk dat het gros van de psychiatrische problematieken ingewikkelder is. Psychisch lijden is immers een complex gegeven en kent zelden een eenduidige oorzaak. De neurofysiologie ziet de psychosociale factoren over het hoofd, zoals de omgeving van de hulpvrager, materiële status, enz. Voor deze zaken kent ze geen oplossing, maar er wordt gepretendeerd van wel.

Biedt de relationele dimensie een uitweg?

Als alternatief voor het economische en biologische staat de relationele dimensie, of eenvoudigweg: menselijkheid. Vooreerst dient er in de hulpverlening de nodige tijd te zijn om echt in contact te treden met elkaar, niet enkel om administratie in te vullen. Het heeft geen zin om met mensen te werken, zonder elkaar als mens te benaderen. Hulpverleners zijn vaak specialisten in de kleine kneepjes van het omgaan met elkaar. Er is dus geen gebrek aan kennis, wel aan ruimte om die uit te voeren.

Door de sociale context grondiger in beschouwing te nemen worden problemen structureler aangepakt en kan als het ware een organisch vangnet gecreëerd worden voor toekomstige terugval. Onder meer de contextuele therapie van Nagy biedt hierop een antwoord. Met een dergelijke benadering wordt aan hulpverlening gedaan in de diepte, met als gevolg een grotere tijdsinvestering. Daarvoor is er vandaag echter geen ruimte, waardoor ook de duurzaamheid op de lange termijn verloren gaat.

Ook op globale schaal kunnen hulpverleners van gelijke strekkingen zich verenigen door het uitbouwen van netwerken; samenwerking is de sleutel. Zo leert de vluchtelingencrisis ons dat het bouwen van muren en het sluiten van grenzen alleen maar zorgt voor verschuivingen en nieuwe routes. De menselijk kost hiervoor is astronomisch. Verschillende organisaties, gaande van de Verenigde Naties tot de Internationale Federatie voor Sociaal Werk hanteren reeds deze netwerkstrategie. De praktijk leert echter dat er nog veel ruimte is om ze verder uit te bouwen.

Optimisme over de toekomst?

Over de mogelijkheid van hedendaagse hulpverlening ben ik optimistisch, want de sociale sector is weerbaar en maatschappelijk onmisbaar. Uit het verleden leren we dat haar aanpassingsvermogen niet te onderschatten is, maar evenzeer dat verandering soms pijn doet. Transformatie valt echter niet te vermijden. Ik maak mij sterk dat de middelen hiervoor beschikbaar zijn van zodra de wil aanwezig is. Het zijn namelijk juist de vele hindernissen waarmee de hulpverlening geconfronteerd wordt, die bewijzen dat ze relevant is.